Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 14-12-2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:183, HLAR 71725/16

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 14-12-2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:183, HLAR 71725/16

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
14 december 2016
Datum publicatie
29 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2016:183
Zaaknummer
HLAR 71725/16

Inhoudsindicatie

Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Landsverordening Tijdelijke landsverordening beperking vestiging medische beroepsbeoefenaren, is het verbod zich als medische beroepsbeoefenaar in Curaçao te vestigen en het medische beroep uit te oefenen niet van toepassing in het geval van tijdelijke vervanging wegens ziekte, vakantie of afwezigheid om andere reden. Uit deze bepaling volgt slechts dat de vervanging van een medische beroepsbeoefenaar in tijd beperkt moet zijn om op deze bepaling als waarnemend medische beroepsbeoefenaar met succes een beroep te kunnen doen en de verbodsbepaling van artikel 2, eerste lid, niet van toepassing te doen zijn. Voor het door het Gerecht gevolgde standpunt van de Inspecteur-Generaal dat een medische beroepsbeoefenaar die als tijdelijke vervanger optreedt uit het buitenland afkomstig moet zijn, zich niet in Curaçao mag vestigen en na de tijdelijke vervanging het land weer moet verlaten, biedt artikel 2, tweede lid, van de Landsverordening noch enige andere bepaling van de Landsverordening een voldoende wettelijke grondslag.

Uitspraak

HLAR 71725/16

Datum uitspraak: 14 december 2016

gemeenschappelijk hof van jusTitie

van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

[…], wonend in Curaçao,

appellante,

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 17 december 2015 in zaak nr. Lar 2015/71725 in het geding tussen:

appellante

en

1. de Inspectie voor de Volksgezondheid, en2. de Inspecteur-Generaal voor de Volksgezondheid.

Procesverloop

Bij beschikking van 4 november 2014 heeft de plaatsvervangend Inspecteur‑Generaal voor de Volksgezondheid (hierna: de Inspecteur-Generaal) aan appellante de aanwijzing gegeven het uitoefenen van de geneeskunde in welke hoedanigheid dan ook per direct te staken, totdat aan haar door de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (hierna: de minister) ontheffing is verleend van het verbod om zich als medische beroepsbeoefenaar in Curaçao te vestigen en hier te lande het medische beroep uit te oefenen (hierna: de aanwijzing).

Bij beschikking van 9 december 2014 heeft de Inspecteur-Generaal het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 december 2015 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur-Generaal heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2016, waar appellante, bijgestaan door haar gemachtigde R. Spong, en de Inspecteur-Generaal, vertegenwoordigd door de Inspecteur Gezondheidszorg G.A. Rodrigues Pereira, de Inspecteur Jurist mr. G. de Jesus-Karel, en E. Ramazan, medewerker registratie van zorgverleners, zijn verschenen.

Overwegingen

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke landsverordening beperking vestiging medische beroepsbeoefenaren (hierna: de Landsverordening) is het verboden zich als medische beroepsbeoefenaar hier te lande te vestigen en het medische beroep uit te oefenen, dan wel medische beroepsbeoefenaren te vervangen of hun aantal uit te breiden. Ingevolge het tweede lid is het in het eerste lid vervatte verbod niet van toepassing ingeval van tijdelijke vervanging wegens ziekte, vakantie of afwezigheid om andere reden. Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan het bestuurscollege (thans: de minister) op een daartoe strekkend verzoek van een in artikel 2 vervatte verbodsbepaling ontheffing verlenen. Ingevolge artikel 7 zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde belast de daartoe bij landsbesluit aangewezen medewerkers van de Inspectie voor de Volksgezondheid. Het bestuurscollege heeft richtlijnen (kenmerk 2009/68516, hierna: de richtlijnen) vastgesteld voor een tijdelijke waarneming door een medische beroepsbeoefenaar die reeds in Curaçao gevestigd is of afkomstig is uit het buitenland. Volgens de richtlijnen wordt onder tijdelijke vervanging of waarneming verstaan de vervanging of waarneming door een waarnemer wegens ziekte, vakantie of afwezigheid om een andere reden. De vervanging of waarneming is voor een bepaalde periode en is gebonden aan een begin- en einddatum. Het gaat hierbij dus niet om permanente vestiging. Een tijdelijke vervanging of waarneming dient door de medische beroepsbeoefenaar of de instelling schriftelijk te worden gemeld aan de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (hierna: de GGD). De melding dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 2 weken voor de begindatum van de waarneming, plaats te vinden. In noodgevallen kan men hiervan afwijken in de zin dat waarneming of vervanging zo spoedig mogelijk aan de GGD wordt doorgegeven.

De Inspecteur-Generaal heeft zich in de beschikking van 9 december 2014 op het standpunt gesteld dat artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening beoogt de uitbreiding van het aanbod van de gezondheidszorg als gevolg van toename van het aantal medische beroepsbeoefenaren in Curaçao te beheersen. Daartoe is in de Landsverordening een algemeen verbod van vestiging van medische beroepsbeoefenaren neergelegd. Volgens de toelichting op artikel 2 moet het in het eerste lid opgenomen verbod leiden tot beperking van de instroom van medische beroepsbeoefenaren. Appellante is woonachtig in Curaçao en oefent haar beroep uit. Derhalve wordt zij geacht te zijn ingestroomd en is het aantal medische beroepsbeoefenaren in Curaçao met één toegenomen. De in het tweede lid neergelegde uitzondering heeft slechts betrekking op een medische beroepsbeoefenaar die van buiten het eiland komt met het oog op een tijdelijke vervanging en die vervolgens weer van het eiland vertrekt. Dat doet zich hier niet voor. Derhalve heeft appellante ontheffing nodig om haar beroep in Curaçao te kunnen uitoefenen, aldus de Inspecteur-Generaal.

Het Gerecht heeft overwogen dat de Inspecteur-Generaal zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het geval van appellante ontheffing is vereist, ook indien zij alleen op waarnemingsbasis haar beroep uitoefent. Appellante is van rechtswege voor onbepaalde tijd toegelaten tot Curaçao en mag hier te lande arbeid verrichten. Zij is een medische beroepsbeoefenaar en wenst voor verschillende artsen waar te nemen. In die zin is zij thans als medische beroepsbeoefenaar permanent gevestigd in Curaçao en stroomt zij als medische beroepsbeoefenaar in, zoals door de Inspecteur‑Generaal is betoogd. Daarbij heeft het Gerecht opgemerkt dat nadere wettelijke of beleidsmatige criteria over het al dan niet als medisch beroepsbeoefenaar gevestigd zijn ontbreken.

Appellante voert in het hogerberoepschrift aan dat zij het geschil in volle omvang aan het Hof voorlegt en al hetgeen tot aan het hoger beroep is aangevoerd en overgelegd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Dit leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. In hoger beroep is de aangevallen uitspraak voorwerp van geschil. Het louter herhalen en inlassen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden en stukken, zonder dat daarbij wordt aangevoerd dat en waarom het Gerecht ten onrechte tot zijn oordeel is gekomen, geeft geen aanleiding om het hoger beroep gegrond te verklaren.

Appellante betoogt voorts dat het Gerecht de door haar ter zitting ingebrachte stukken ten onrechte niet bij de beoordeling van het beroep heeft betrokken en de door haar ter zitting aangevoerde beroepsgronden ten onrechte onbesproken heeft gelaten.

5.1. Ingevolge artikel 27, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 77, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) kunnen partijen tot zeven dagen voor de behandeling ter zitting door het Gerecht nadere stukken indienen. Niet in geschil is dat appellante de stukken eerst ter zitting heeft overgelegd. Daarbij heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij deze stukken niet eerder heeft kunnen overleggen. Reeds om deze reden heeft het Gerecht niet ten onrechte deze stukken wegens strijd met een goede procesorde niet bij de beoordeling van het beroep betrokken. Voorts heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij de eerst ter zitting van het Gerecht door haar aangevoerde gronden niet eerder heeft kunnen aanvoeren. Het Gerecht heeft deze gronden daarom niet ten onrechte wegens strijd met de goede procesorde niet bij de beoordeling van het beroep betrokken. Het betoog faalt.

6. Appellante betoogt voorts dat het Gerecht de Inspecteur-Generaal ten onrechte is gevolgd in het standpunt dat zij het uitoefenen van de geneeskunde in welke hoedanigheid dan ook per direct dient te staken, omdat zij zich in strijd met het in artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening, opgenomen verbod als medische beroepsbeoefenaar in Curaçao heeft gevestigd en alhier het medische beroep uitoefent, zonder dat daarvoor de ingevolge artikel 3, eerste lid, vereiste ontheffing door de minister is verleend. Dat zij van rechtswege voor onbepaalde tijd is toegelaten tot Curaçao en hier te lande arbeid mag verrichten, betekent niet dat zij in strijd met artikel 2, eerste lid, als medische beroepsbeoefenaar is ingestroomd. Bij aanbod van waarneming zal zij tijdelijk haar medische beroep mogen uitoefenen. In de Landsverordening noch de richtlijnen is opgenomen dat een medische beroepsoefenaar na de waarneming van het eiland moet vertrekken, aldus appellante.

6.1. Dit betoog slaagt. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Landsverordening, is het verbod zich als medische beroepsbeoefenaar in Curaçao te vestigen en het medische beroep uit te oefenen niet van toepassing in het geval van tijdelijke vervanging wegens ziekte, vakantie of afwezigheid om andere reden. Uit deze bepaling volgt slechts dat de vervanging van een medische beroepsbeoefenaar in tijd beperkt moet zijn om op deze bepaling als waarnemend medische beroepsbeoefenaar met succes een beroep te kunnen doen en de verbodsbepaling van artikel 2, eerste lid, niet van toepassing te doen zijn. Voor het door het Gerecht gevolgde standpunt van de Inspecteur-Generaal dat een medische beroepsbeoefenaar die als tijdelijke vervanger optreedt uit het buitenland afkomstig moet zijn, zich niet in Curaçao mag vestigen en na de tijdelijke vervanging het land weer moet verlaten, biedt artikel 2, tweede lid, van de Landsverordening noch enige andere bepaling van de Landsverordening een voldoende wettelijke grondslag. Dat de geschiedenis van totstandkoming van de Landsverordening enkele aanknopingspunten biedt voor het standpunt van de Inspecteur-Generaal leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat ook de passages uit de toelichtende stukken waarnaar de Inspecteur-Generaal heeft verwezen, niet onmiskenbaar duidelijk steun geven voor dat standpunt, dient uit oogpunt van rechtszekerheid de eis te worden gesteld dat de wettelijke bepalingen waarop een belastende beschikking als die door appellante in deze zaak wordt bestreden, zelf een voldoende duidelijke grondslag bieden voor die beschikking. Aan die eis is niet voldaan. Het wel in artikel 2, tweede lid vervatte tijdelijke karakter van de vervanging brengt echter met zich, dat deze niet zo mag worden vormgegeven dat de uitoefening van het medische beroep door de in het land gevestigde medische beroepsbeoefenaar, die als waarnemer optreedt zonder dat daarvoor ontheffing is verleend, een permanent karakter heeft en aldus het met het in artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening, neergelegde verbod beoogde doel – de kosten van de gezondheidszorg stabiliseren door de toename van het aantal medische beroepsbeoefenaren in Curaçao te beheersen (zie de inleiding van de Memorie van Toelichting bij de Landsverordening) – teniet wordt gedaan. De in de richtlijnen opgenomen vereisten dat een tijdelijke vervanging of waarneming schriftelijk bij de GGD moet worden gemeld en de vervanging voor een bepaalde, aan een vaste begin- en einddatum gebonden periode is, biedt de Inspecteur‑Generaal reeds handvatten om te beoordelen of de vervanging van tijdelijke aard is en om het in artikel 2, eerste lid, van het Landsbesluit opgenomen verbod te kunnen handhaven. De richtlijnen kunnen desgewenst worden aangevuld met een nadere precisering aangaande de tijdelijke aard van de vervanging, bijvoorbeeld dat de waarneming een periode van maximaal zes weken en niet langer mag duren.

6.2. Uit hetgeen in 6.1 is overwogen volgt dat de door de Inspecteur‑Generaal aan de beschikking van 9 december 2014 ten grondslag gelegde motivering de aan appellante gegeven en gehandhaafde aanwijzing niet kan dragen en het Gerecht ten onrechte geen grond heeft gevonden om die beschikking te vernietigen.

7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige door appellante in hoger beroep is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen het Gerecht zou behoren te doen zal het Hof het door appellante tegen de beschikking van 9 december 2014 ingestelde beroep gegrond verklaren en die beschikking vernietigen.

8. Het Hof ziet aanleiding om met toepassing van artikel 50, vierde lid, van de Lar, zelf in de zaak te voorzien. Het Hof zal het tegen de beschikking van 4 november 2014 gemaakte bezwaar gegrond verklaren, die beschikking herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking van 9 december 2014.

9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

10. Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 17 december 2015 in zaak nr. Lar 2015/71725;

III. verklaart het bij het Gerecht tegen de beschikking van de plaatsvervangend Inspecteur-Generaal voor de Volksgezondheid van 9 december 2014, nummer 1434I-IGNM/2014 ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt de onder III genoemde beschikking;

V. herroept de beschikking van de van de plaatsvervangend Inspecteur‑Generaal voor de Volksgezondheid van 4 november 2014, nummer 1434E-IGNM/2014;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;

VII. gelast dat de plaatsvervangend Inspecteur-Generaal voor de Volksgezondheid aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAf 450,00 (zegge: vierhonderd vijftig gulden) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.E.M. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.

w.g. Van der Poel

voorzitter

w.g. Beerse

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016

Verzonden: 14 december 2016