Home

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 12-06-2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:138, Lar: Cur201700173 en Cur201700174

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 12-06-2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:138, Lar: Cur201700173 en Cur201700174

Gegevens

Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Datum uitspraak
12 juni 2018
Datum publicatie
20 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:OGEAC:2018:138
Zaaknummer
Lar: Cur201700173 en Cur201700174

Inhoudsindicatie

Geen recht op gezinshereniging met moeder. Verbreking feitelijke gezinsband.

Uitspraak

in de gedingen tussen:

2. [Eiser],

verblijvend buiten Curaçao,

eisers,

gemachtigde: mr. A.K.H. Ayubi, advocaat,

en

verweerder,

gemachtigden: mr. P. Isenia, werkzaam bij verweerder.

Procesverloop

Bij beschikkingen van 31 augustus 2016 heeft verweerder de onderscheiden aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging afgewezen.

Bij beschikkingen van 26 januari 2017 heeft verweerder ongegrond verklaard de door eisers tegen de aan hen gerichte beschikkingen gemaakte bezwaren (de bestreden besluiten).

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De openbare behandeling van de beroepen heeft ter zitting van het Gerecht op 23 mei 2018 gevoegd plaatsgevonden. Voor eisers is daar hun gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (LTU) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Curaçao toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.

Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister van Justitie worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.

2. [ Eiser], geboren op [datum], en [eiseres], geboren op [datum], beiden van Dominicaanse nationaliteit, zijn de kinderen van [naam] (de moeder), die sinds 2001 in Curaçao verblijft, laatstelijk met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Eisers zijn op 22 december 2014 Curaçao ingereisd en verbleven sindsdien illegaal hier te lande bij de moeder. Daarvoor woonden zij bij hun vader in de Dominicaanse Republiek totdat die in 2011 overleed. Daarna hebben zij daar bij hun oma van vaderskant gewoond, die in 2014 overleed. Vervolgens hebben zij zich bij de moeder in Curaçao gevestigd. Op 26 september 2016 zijn eisers Curaçao uitgereisd om bij de beoordeling van hun verblijfsrecht in bezwaar niet tegengeworpen te krijgen dat zij in strijd met de toepasselijke regelgeving de beslissing op hun verblijfsaanvragen niet in het buitenland hebben afgewacht.

3. Anders dan eisers hebben betoogd, is het Gerecht met verweerder van oordeel dat eisers niet geacht kunnen worden nog feitelijk te behoren tot het gezin van de moeder, zodat zij geen aanspraak hebben op gezinshereniging met haar.

Op grond van verweerders beleid, zoals neergelegd in paragraaf 4.10 van de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Landsverordening Toelating en Uitzetting van juni 2006 (de HI), is sprake van verbreking van het gezinsverband wanneer de scheiding tussen ouder en kind langer heeft geduurd dan vijf jaar.

Eisers hebben van 2001 tot eind 2014 niet met de moeder samengewoond, zodat op grond van het beleid, de feitelijke gezinsband geacht moet worden te zijn verbroken. De periode van eind 2014 tot 26 september 2016, toen eisers illegaal hier te lande bij de moeder woonden, maakt dat niet anders, reeds omdat aan illegaal verblijf geen rechten kunnen worden ontleend. Of verweerder al dan niet een actief uitzettingsbeleid voerde, is hier niet van belang.

Hun stelling dat verweerder het vermelde beleid niet consequent zou toepassen, hebben eisers voorts op geen enkele wijze geconcretiseerd, zodat het Gerecht wegens gemis aan feitelijk grondslag daaraan voorbij gaat.

4. Over de aanspraak van eisers op legaal verblijf hier te lande bij de moeder op grond van ‘family life’ zoals beschermd bij artikel 8 van het EVRM heeft het Gerecht reeds geoordeeld bij de uitspraak van 16 november 2016, zaaknrs. Lar 2016/77867 en -868. Het Gerecht volstaat hier met te verwijzen naar de daarbij gebezigde overwegingen.

5. De slotsom is dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard en de besteden besluiten in stand kunnen worden gelaten.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2018 te Curaçao, in aanwezigheid van O.H.M. Leito, griffier.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.