Home

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 15-06-2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:134, CUR201500666

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 15-06-2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:134, CUR201500666

Gegevens

Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Datum uitspraak
15 juni 2018
Datum publicatie
20 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:OGEAC:2018:134
Zaaknummer
CUR201500666

Inhoudsindicatie

Het door belanghebbende ingenomen standpunt dat aan belanghebbende geen aangiftebiljet is uitgereikt voor het jaar 2013 wordt door het Gerecht tardief verklaard aangezien belanghebbende daar pas ter zitting mee is gekomen. Het standpunt is van feitelijke aard en belanghebbende had het veel eerder in het geding kunnen brengen.

Uitspraak

Uitspraak van 15 juni 2018

BBZ nr. CUR201500666

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:

X B.V., gevestigd te Curaçao,

belanghebbende

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,

de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 24 juli 2015 een naheffingsaanslag in de winstbelasting voor het jaar 2013 opgelegd van nihil en een verzuimboete van Naf. 500.

1.2 Belanghebbende is op 10 augustus 2015 tegen de boete in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 16 oktober 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en de verzuimboete gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 16 december 2015 in beroep gekomen.

1.4 De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Abusievelijk zijn partijen opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting op 25 april 2017 te Willemstad. Partijen hadden overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) opgeroepen moeten worden tot het verstrekken van inlichtingen. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. A en B LL.M. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde, de heer C.

1.6 Partijen hebben schriftelijke toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2 FEITEN

2.1

Belanghebbende heeft haar definitieve aangifte winstbelasting 2013 op 26 januari 2015 ingediend. Belanghebbende heeft geen verzoek tot uitstel voor de indiening van de aangifte gedaan.

2.2

Aan belanghebbende is een aanslag winstbelasting van nihil opgelegd. Gelijk met de aanslag is een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig indienen van de definitieve aangifte van Naf. 500 opgelegd welke boete door de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar is gehandhaafd.

2.3

Belanghebbende is, samen met twee andere vennoten, vennoot (civil partner) in Y (een ‘civil partnership formed by private limited liability companies’) en geeft (mede) leiding aan de organisatie. De aangiftepraktijk van Y is belast met het verzorgen van de aangifte winstbelasting van belanghebbende, voor het eerst over het jaar 2011.

3 GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1

In geschil is of de verzuimboete terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2

Belanghebbende stelt - kort samengevat - dat de verzuimboete dient te vervallen. Er is namelijk sprake van afwezigheid van alle schuld (avas) bij belanghebbende en bovendien is de verzuimboete niet voorafgegaan door een aanmaning. De Inspecteur stelt dat de boetebeschikking terecht is opgelegd.

3.3

Verder stelt belanghebbende dat de Inspecteur geen gehoor heeft gegeven aan het schriftelijke verzoek aan het Hoofd Aanslagregeling om gehoord te worden en dat het niet nakomen van het hoorrecht moet leiden tot vernietiging van de boete.

3.4

Belanghebbende betwist voorts dat aan haar voor het jaar 2013 een aangiftebiljet winstbelasting is uitgereikt. Belanghebbende stelt dat indien de Inspecteur niet aannemelijk kan maken dat aan haar wel een aangiftebiljet is uitgereikt, de boete dient te vervallen, aangezien zij dan niet gehouden was om aangifte te doen, zodat zij niet in verzuim is geweest door niet tijdig aangifte te doen. De Inspecteur voert aan dat voorgenoemd standpunt tardief verklaard dient te worden, aangezien belanghebbende dit pas ter zitting voor het eerst heeft ingebracht.

4 BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Vooraf

Nieuw standpunt

4.1

Ter zitting heeft belanghebbende een nieuw standpunt ingebracht door aan te voeren dat aan haar geen aangiftebiljet is uitgereikt voor het jaar 2013. De Inspecteur heeft gesteld dat het door belanghebbende ter zitting ingebrachte nieuwe standpunt door het Gerecht tardief verklaard moet worden. Het Gerecht volgt de Inspecteur in zijn stelling. Het standpunt is van feitelijke aard en belanghebbende had het veel eerder in het geding kunnen brengen. Een doelmatige procesgang brengt in dit geval mee dat het standpunt, dat een nader feitelijk onderzoek vergt, niet in de beschouwing betrokken zal worden.

Hoorplicht

4.2

Ingevolge artikel 30, lid 4 van de Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) dient belanghebbende indien zij in haar bezwaarschrift het verlangen daartoe te kennen geeft, vóór de uitspraak op bezwaar door de Inspecteur te worden gehoord. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de boete vernietigd dient te worden aangezien niet voldaan is aan de hoorplicht. Nu belanghebbende niet, zoals de wet voorschrijft, bij bezwaar heeft verzocht om te worden gehoord, kan niet gezegd worden dat het hoorrecht is geschonden.

Aanmaning

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de verzuimboete niet is voorafgegaan door een aanmaning. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt. De winstbelasting wordt ingevolge artikel 17 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 geheven bij voldoening op aangifte. Voor het opleggen van de boete is geen aanmaning vereist. De aanmaning van artikel 7, tweede lid van de ALL heeft immers betrekking op belastingen welke bij wege van een aanslag worden geheven. Dat een eerste verzuim bij de winstbelasting, anders dan bij de andere aangiftebelastingen, wel een boete oplevert, brengt niet mee dat het tweede lid van artikel 7 van de ALL van toepassing is op de winstbelasting. Derhalve kunnen aan het feit dat belanghebbende niet is aangemaand alvorens de verzuimboete is opgelegd, geen consequenties worden verbonden.

Inhoudelijk

4.3

Ingevolge artikel 18, lid 2 ALL kan de Inspecteur een verzuimboete opleggen indien niet tijdig aangifte is gedaan en wel voor een bedrag van ten hoogste Naf. 2.500. In hoofdstuk IV van de Ministeriele regeling formeel belastingrecht (hierna: regeling) heeft de Minister het boetebeleid vastgelegd waaraan de Inspecteur zich moet houden bij het opleggen van de boetes. Tussen partijen staat vast dat sprake is van een tweede verzuim. De Inspecteur heeft overeenkomstig dit beleid een boete opgelegd van Naf. 500, behorend bij een tweede verzuim (artikel 4.4, lid 1, onderdeel b van de regeling). Het opleggen van een dergelijke verzuimboete blijft slechts achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (AVAS) bij belanghebbende. Belanghebbende voert aan dat daar in onderhavig geval sprake van is.

4.4

Op 15 juni 2017 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof) uitspraak gedaan in de hoger beroepzaak van belanghebbende tegen de Inspecteur gericht tegen de aanslag winstbelasting over het jaar 2012 (zie ECLI:NL:OGHACMB:2017:40). Hierin speelde dezelfde problematiek als in het onderhavige geval. Het Hof oordeelde dat:

‘5.1. Appellante stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) ter zake van niet nakomen van de aangifteverplichting (...). Daartoe voert appellante aan dat zij de aangifteafdeling van Y voor voldoende deskundig kon houden en niet behoefde te twijfelen aan diens zorgvuldige taakvervulling. Verweerder betwist de afwezigheid van alle schuld. Het Hof verwerpt het standpunt van appellante en overweegt daartoe als volgt.

5.2.

De omstandigheid dat appellante het doen van aangifte winstbelasting heeft opgedragen aan Y, die aan die opdracht niet of niet tijdig heeft voldaan, doet niet eraan af dat appellante in verzuim is. Appellante kan niettemin met vrucht een beroep doen op afwezigheid van alle schuld indien zij aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan. Onder de te vergen zorg om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan, is - indien van toepassing - begrepen de zorg om te bewerkstelligen dat tijdig uitstel van indiening van de aangifte zou worden gevraagd.

5.3.In de eis dat van appellante alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg kan worden verlangd, ligt besloten dat een beroep op avas kan worden gehonoreerd wanneer appellante alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar en met inachtneming van haar bijzondere positie konden worden gevergd. Aangezien appellante partner is in en mede leiding geeft aan Y, acht het Hof het aannemelijk dat appellante de bevoegdheid heeft direct toe te zien op de aangiftepraktijk van Y en waar nodig in te grijpen. Aldus mag redelijkerwijs van appellante verwacht worden dat zij tijdig bij de medewerkers van de aangiftepraktijk controleert of haar aangifte tijdig is gedaan dan wel tijdig uitstel van indiening van de aangifte is verzocht, bijvoorbeeld door appellante in de uitstelregeling van Y op te nemen. Vaststaat dat appellante dit heeft nagelaten en zonder meer heeft vertrouwd op de deskundigheid van die medewerkers. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat appellante alle maatregelen heeft genomen die in haar bijzondere positie van partner in Y redelijkerwijs van haar gevergd konden worden. (…).’

4.5

Het Gerecht ziet geen reden om in het onderhavige geval anders te oordelen. Het beroep is ongegrond.

5 BESLISSING