Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 11-01-2022, ECLI:NL:OGEAA:2022:4, AUA202002573
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 11-01-2022, ECLI:NL:OGEAA:2022:4, AUA202002573
Gegevens
- Instantie
- Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Datum uitspraak
- 11 januari 2022
- Datum publicatie
- 3 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:OGEAA:2022:4
- Zaaknummer
- AUA202002573
Inhoudsindicatie
Arbeid. Probandum is bewezen. Sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Kenbaar maken aan derden van vertrouwelijke informatie.
Uitspraak
Beschikking d.d. 11 januari 2022
Behorend bij E.J. nr. AUA202002573
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in Aruba,
verzoekster, hierna te noemen: [verzoekster],
gemachtigden: de advocaten mrs. D.G. Kock en P. Smit,
tegen:
[verweerder],
wonende in Aruba,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder],
gemachtigde: de advocaat mr. C.F.K.J. Lejuez.
1 DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure tot 6 april 2021 blijkt uit de tussenbeschikking van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van bewijslevering zijdens [verweerder] van 17 mei 2021, tevens houdende de verklaring van de gemachtigde van [verweerder] dat hij geen verdere getuigen zal voorbrengen;
- de beslissing van dit Gerecht ter zitting van 23 augustus 2021 om [verzoekster] op de voet van het bepaalde bij het vierde lid van artikel 145 Rv niet als partijgetuige toe te laten omdat dit uit oogpunt van gelijkheid van partijen niet is geboden, en de daaropvolgende verklaring van de gemachtigde van [verzoekster] dat zij geen andere getuigen zal voorbrengen (waarop het Gerecht de bewijslevering heeft gesloten en de zaak heeft verwezen naar de rol voor het nemen van conclusies na bewijslevering);
-de conclusie na bewijslevering van [verweerder];
-de antwoordconclusie na bewijslevering van [verzoekster].
Beschikking is nader bepaald op heden.
2 DE VERDERE BEOORDELING
Het Gerecht volhardt in zijn in de tussenbeschikking neergelegde overwegingen en beslissingen.
In deze procedure resteert het antwoord op de vraag of [verweerder] heeft kunnen bewijzen dat [verzoekster]:
i. tijdens een telefoongesprek met [getuige 1] heeft geklaagd over de omstandigheid dat [verweerder] aan haar ([verzoekster] dus) geen geld te leen wilde geven, en dat zij ([verzoekster] dus) daarbij tegen [getuige 1] heeft gezegd dat zij ([verzoekster] dus) in een brief die op het bureau van [verweerder] lag heeft gezien dat [verweerder] wel aan Arends geld heeft geleend; en/of
ii. in een telefoongesprek met [3e persoon] tegen die [3e persoon] heeft gezegd dat zij ([verzoekster] dus) aan [verweerder] om een lening heeft gevraagd, dat [verweerder] het verzoek heeft afgewezen en dat zij ([verzoekster] dus) daar niet blij mee was, omdat zij ([verzoekster] dus) in verschillende brieven en stukken heeft gezien dat aan andere werknemers wel leningen zijn verstrekt.
In dat verband heeft te gelden dat partijen zich in hun respectieve conclusies na bewijslevering over die vraag mochten/konden uitlaten en niet meer dan dat. Dat brengt met zich dat al hetgeen [verzoekster] in de door haar genomen conclusie na bewijslevering heeft opgeworpen anders dan ter beantwoording van bedoelde vraag buiten beschouwing blijft als zijnde ontoelaatbare voortzetting van het partijdebat. Dit temeer omdat het voor [verweerder] onmogelijk was om daar nog op te reageren.
Het Gerecht volgt [verweerder] in zijn standpunt dat voormelde vraag bevestigend moet worden beantwoord omwille van het navolgende.
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) heeft verklaard dat [verzoekster] haar op 2 of 3 april 2020 heeft gebeld en dat zij tijdens dat telefoongesprek tegen [getuige 1] heeft gezegd dat [verweerder] geld had gegeven aan anderen, maar dat hij geen geld wilde geven aan [verzoekster]. [getuige 1] verklaart verder dat [verzoekster] tegen hem heeft gezegd dat anders dan zij alle managers wel geld hadden gekregen van [verweerder], en dat ze dat wist omdat ze in een kantoor in de woning van [verweerder] een document van [verweerder] had gezien waarin stond geschreven dat [verweerder] wel geld had geleend aan Oswald. Deze verklaring van [getuige 1] levert afdoende bewijs op van het hiervoor onder 2.2 sub i omschreven onderdeel van het probandum op. De verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) bevestigt of ondersteunt de verklaring van [getuige 1]. [getuige 2] verklaart immers dat [verzoekster] hem heeft gebeld en dat zij tijdens dat telefoongesprek tegen [getuige 2] heeft gezegd dat ze ([verzoekster] dus) een document op de tafel in een woning van [verweerder] had gezien waarin stond dat [verweerder] geld had geleend aan Arends.
Vorenstaande brengt met zich, zoals reeds overwogen in de tussenbeschikking onder randnummer 4.8, dat [verzoekster] een dringende reden heeft gegeven aan [verweerder] voor ontslag. Het zonder toestemming van [verweerder] inzien en kenbaar maken aan derden door [verzoekster] van bedoelde vertrouwelijke inhoud van aan [verweerder] toebehorende zich in zijn woning bevindende documenten (of het enkelvoud daarvan) levert een dusdanige door [verzoekster] veroorzaakte vertrouwensbreuk op in de arbeidsrelatie tussen partijen dat in redelijkheid niet van [verweerder] kan worden gevergd het dienstverband van [verzoekster] als inwonende dienstbode nog langer te laten voortduren dan tot 15 april 2020. De slotsom luidt dan ook dat [verweerder] [verzoekster] op die datum terecht op staande voet heeft ontslagen.
Dat terechte ontslag staat aan toewijzing van de vorderingen van [verzoekster] in de weg. Die vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerder], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 3.125,-- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten, tarief 5 ad Afl. 1.250,-- per punt).
3 DE UITSPRAAK
Het Gerecht:
-wijst af het door [verzoekster] verzochte;
-veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerder], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 3.125,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 11 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.