Home

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 10-02-2020, ECLI:NL:OGAACMB:2020:13, AUA201901784

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 10-02-2020, ECLI:NL:OGAACMB:2020:13, AUA201901784

Gegevens

Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
10 februari 2020
Datum publicatie
4 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:OGAACMB:2020:13
Zaaknummer
AUA201901784

Inhoudsindicatie

ordemaatregel - schorsing in verband met disciplinair onderzoek

Uitspraak

Uitspraak van 10 februari 2020

Gaza nr. AUA201901784

UITSPRAAK

op het bezwaar van:

wonend te Aruba,

KLAGER,

gemachtigde: de advocaat mr. C.J.F.K. Lejuez,

tegen:

zetelend te Aruba,

VERWEERDER,

gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ)

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 27 maart 2019 no. 24 (het bestreden landbesluit) heeft verweerder besloten om klager met ingang van de dag na dagtekening van het landsbesluit in zijn ambt te schorsen tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.

Hiertegen heeft klager op 29 mei 2019 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij het gerecht.

Verweerder heeft op 18 juli 2019 een contramemorie ingediend.

Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2019. Klager is verschenen, bijgestaan door de advocaat mr. C.S. Edwards, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L. Geerman (DWJZ).

Verweerder heeft op 6 januari 2020 een akte uitlating ingediend.

De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1

Klager is ambtenaar werkzaam bij de afdeling Guarda Nos Costa (GNC) van het Korps Politie Aruba (KPA).

1.2

Bij brief van 1 februari 2019 bericht het hoofd Beleid en Strategie van het Openbaar Ministerie (OM) de Departamento Recurso Humano (DRH) het volgende:

“(…)

Betrokkene wordt verdacht van het (vermoedelijk) plegen van het/de volgende misdrij(f)/(ven):

1. Als ambtenaar het aannemen van steekpenningen;

2. Bedrog;

(…)

Betrokkene is op 5 september 2018 in verzekering gesteld. Na het aflopen van de inverzekeringstelling werd hij op 15 september 2018 in vrijheid gesteld. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande en wordt verder uitgevoerd door het KPA.

Betrokkene heeft de/het (vermoedelijk(e)) gepleegde feit(en) begaan tijden het uitvoeren van zijn functie als ambtenaar bij Guarda Nos Costa.

(…)”.

1.3

Bij brief van 27 maart 2019 stelt verweerder klager in de gelegenheid om zich te verantwoorden. Verweerder schrijft onder andere:

“(…)

U wordt verweten dat u zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan het aannemen van steekpenningen en bedrog. Uit het strafdossier blijkt dat u vermoedelijk Afl. 2000,= heeft aangenomen van vreemdelingen met een illegaal status op Aruba, en die voor controle worden meegenomen naar Guarda Nos Costa, om hen zodoende niet uit Aruba te laten verwijderen. Nadat de personen in kwestie waren vrijgelaten moesten zij U een geldbedrag van Afl. 2000,= betalen om hun paspoorten terug te krijgen.

(…)”.

1.4

Bij bestreden landsbesluit van 27 maart 2019 no. 24 heeft verweerder besloten om klager met ingang van de dag na dagtekening van het landsbesluit in zijn ambt te schorsen tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.

1.5

Bij facebookbericht van 7 mei 2019 schrijft de bode van het Bureau Interne Diensten (BID) onder andere het volgende aan klager:

“(…)

Mi tin un carta pa bo, mster firma pa ricibie

Por lagami sa con por topa of unda pasa?

(...)

Bo tey awor??

(…)

Ok nami 20 min

(…)”

1.6

Bij brief van 11 december 2019 verklaren het hoofd van BID en de expeditiemedewerker onder andere het volgende:

“Naar aanleiding van uw e-mail verzoek d.d. 3 december jl. betreffende de zaak van dhr. [klager], deel ik u mede dat dhr. [klager] zelf het ontvangstbewijs heeft ondertekend en dit ook gedateerd.

Ook moet ik vermelden dat het B.I.D. geen zwart boek heeft waarin wordt geregistreerd wanneer de persoon de brief heeft ontvangen en ondertekend. (…)”

De ontvankelijkheid

2.1

Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) voor zover thans van belang, wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking is gegeven.

Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen.

2.2

Het gerecht stelt vast dat het bezwaarschrift niet is ingediend binnen de termijn gesteld in artikel 41, eerste lid, van de La. Beoordeeld dient dan ook te worden of klager ten genoegen van het gerecht heeft aangetoond het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van het bestreden landsbesluit redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen.

2.3

Klager voert aan dat hij het bestreden landsbesluit op 7 mei 2019 heeft ontvangen. Klager ontkent dat hij de datum van ontvangst van 27 april 2019 op het ontvangstbewijs heeft genoteerd. Klager betoogt dat een medewerker van BID hem via facebook heeft benaderd, waarna hij de medewerker zijn adres heeft doorgegeven. Die medewerker is vervolgens op 7 mei 2019 langsgekomen om twee brieven te bezorgen.

2.4

Verweerder stelt zich, onder het overleggen van een kopie van het ontvangstbewijs, op het standpunt dat uit ingewonnen informatie bij BID blijkt dat klager het bestreden landsbesluit op 27 april 2019 heeft ontvangen. Klager heeft deze datum zelf op het ontvangstbewijs aangetekend. De bode van BID kan niet met zekerheid stellen dat het facebookbericht van 7 mei 2019 specifiek ging over de uitreiking van het bestreden landsbesluit.

2.5

Het gerecht overweegt als volgt. Gebleken is dat op het ontvangstbewijs de datum “?7-04-2019” is aangetekend en dat het eerste cijfer niet duidelijk leesbaar is. Vast staat dat 27 april 2019, de dag waarop verweerder stelt dat klager het bestreden landsbesluit heeft ontvangen, een officiële vrije dag is (Koningsdag). Verweerder heeft niet nader toegelicht dat en waarom op die dag de bode van BID wel werkzaamheden heeft verricht. Gebleken is verder dat de bode van BID op 7 mei 2019 klager heeft benaderd om hem een brief te bezorgen (zie 1.5) en dat de bode op 7 mei 2019 bij klager is langs geweest. Gebleken is dat de bode niet met zekerheid kan stellen of de op 7 mei 2019 bezorgde brieven het bestreden landsbesluit bevat. Verder heeft verweerder niet te kennen gegeven welke brieven dan wel op 7 mei 2019 aan klager zijn overhandigd, als het niet ging om de verantwoordingsbrief (zie 1.3) en het bestreden landsbesluit, beiden gedateerd 27 maart 2019, zoals klager betoogt. Gelet op het vorenstaande is het niet aannemelijk dat klager het bestreden landsbesluit op een officiële feestdag heeft ontvangen. Het gerecht gaat er dan ook vanuit dat klager pas op 7 mei 2019 redelijkerwijs van het bestreden landsbesluit kennis heeft genomen. Het bezwaar is ingediend op 29 mei 2019, derhalve binnen dertig dagen na 7 mei 2019.

2.6

Het bezwaar is ontvankelijk.

Inhoudelijk

3.1

Verweerder heeft aan het bestreden landsbesluit ten grondslag gelegd dat klager wordt verdacht van de misdrijven “als ambtenaar aannemen van steekpenningen” en “bedrog.” Klager heeft vermoedelijk Afl. 2.000,- aangenomen van vreemdelingen met een illegale status met het doel om hen niet uit Aruba te laten verwijderen, zeer ernstige feiten, in het bijzonder gelet op de dienst waar klager werkzaam is. Er zijn voldoende gronden voor het schorsen van klager in zijn ambt en het opstarten van een disciplinaire procedure.

3.2

Klager ontkent stellig zich schuldig te hebben gemaakt aan enig plichtsverzuim. Verder voert hij aan dat de eerdere strafzaak niets van doen heeft met deze zaak. Niet gezegd kan worden dat indien klager zijn werkzaamheden hervat, een ongestoord functioneren van de dienst niet langer verzekerd is. Er is dan ook geen noodzaak voor de opgelegde ordemaatregel, aldus klager.

3.3

Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512).

3.4

Naar het oordeel van het gerecht gaat het, gelet op het lopende strafrechtelijke onderzoek naar klager, waarin hij verdacht wordt van het plegen van de misdrijven “als ambtenaar aannemen van steekpenningen” en “bedrog” in dit geval om een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim, op grond waarvan aan de integriteit van klager moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen, zodat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om klager in het belang van de dienst te schorsen gedurende het disciplinair onderzoek.

3.5

Ten overvloede merkt het gerecht op dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk en dat in dat verband door verweerder voortvarendheid dient te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek. Nu het onderzoek al ruim tien maanden loopt, mag verwacht worden dat verweerder binnen afzienbare tijd een beslissing over het al dan niet opleggen van een disciplinaire straf neemt.

3.6

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat gelet hierop geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:

verklaart het bezwaar ongegrond.

Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 10 februari 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:

-

Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;

-

In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.

Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:

De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken

J.G. Emanstraat 51

Oranjestad

Aruba

U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de datum van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.