Home

Hoge Raad, 30-09-2022, ECLI:NL:HR:2022:1341, 21/02001

Hoge Raad, 30-09-2022, ECLI:NL:HR:2022:1341, 21/02001

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 september 2022
Datum publicatie
30 september 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1341
Formele relaties
Zaaknummer
21/02001

Inhoudsindicatie

Formeel belastingrecht; artikel 67d AWR; aanmaning tot het doen van aangifte vereist?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/02001

Datum 30 september 2022

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 30 maart 2021, nr. BK-20/006261, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/219) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven boetebeschikking.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 25 november 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

2 Beoordeling van het middel

2.1

Op grond van artikel 67d, lid 1, AWR kan de inspecteur – voor zover hier van belang – een boete opleggen indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat de aangifte niet is gedaan met betrekking tot een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven.

2.2

Van het niet doen van de aangifte zoals bedoeld in deze bepaling kan alleen worden gesproken als de betrokkene (i) is uitgenodigd tot het doen van aangifte, (ii) de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken, en (iii) tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 9, lid 3, AWR geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn. Indien de inspecteur de betrokkene niet eerst op de voorgeschreven wijze heeft aangemaand, kan hij daarom niet een vergrijpboete op grond van artikel 67d, lid 1, AWR opleggen wegens het opzettelijk niet doen van aangifte. Dat is ook niet mogelijk indien de betrokkene bekend was met zijn verplichting om aangifte te doen en hij de aangifte opzettelijk niet heeft gedaan binnen de termijn die was gesteld in de uitnodiging tot het doen van aangifte. Dit strookt met de regeling over verzuimboeten in artikel 67a, lid 1, AWR en de uitleg die de Hoge Raad heeft gegeven aan het niet doen van de vereiste aangifte zoals bedoeld in artikel 27e, lid 1, AWR.3 Het middel gaat uit van een andere opvatting en faalt daarom.

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing