Hoge Raad, 27-09-2022, ECLI:NL:HR:2022:1258, 19/05487
Hoge Raad, 27-09-2022, ECLI:NL:HR:2022:1258, 19/05487
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 september 2022
- Datum publicatie
- 27 september 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1258
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:494
- Zaaknummer
- 19/05487
Inhoudsindicatie
Deelname aan criminele organisatie die zich bezighoudt met importeren van wapenonderdelen en handel in vuurwapens en munitie (art. 140.1 Sr). Bewijsklachten t.a.v. bestanddeel “deelnemen”.
HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/05299.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05487
Datum 27 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2019, nummer 21-002212-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 99 dagen.