Home

Hoge Raad, 16-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:231, 19/02121

Hoge Raad, 16-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:231, 19/02121

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 februari 2021
Datum publicatie
16 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:231
Formele relaties
Zaaknummer
19/02121

Inhoudsindicatie

Voorbereiding terroristisch misdrijf (art. 134a jo. 157 jo. 176a jo. 288a, jo. 289 jo. 289a Sr), het verschaffen van inlichtingen en verwerven van kennis tot het plegen van een terroristisch misdrijf (art. 134a Sr ), het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en munitie met terroristisch oogmerk (art. 26.1 WWM jo. 83a Sr ) en het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid professioneel/illegaal vuurwerk. Motiveringsklacht m.b.t. oogmerk tot het eigen maken van radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd. HR: art. 81.1. RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/02121

Datum 16 februari 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 april 2019, nummer 22-004765-17, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gevangenisstraf, tot vermindering van die duur naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.

3.2

Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.

4 Beslissing