Home

Hoge Raad, 20-02-2018, ECLI:NL:HR:2018:251, 16/03422

Hoge Raad, 20-02-2018, ECLI:NL:HR:2018:251, 16/03422

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 februari 2018
Datum publicatie
21 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:251
Formele relaties
Zaaknummer
16/03422

Inhoudsindicatie

1. Aanhoudingsverzoek op de grond dat verdachte zich heeft vergist in zittingsdatum. 2. Oplichting door anderen te bewegen tot betaling geldbedrag (feit 4) en afgifte auto (feit 9), art. 326 Sr. Samenweefsel van verdichtsels?

Ad 1. Hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat niet aannemelijk is dat verdachte zich in de zittingsdatum heeft vergist en aldus geoordeeld dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geworden. Bij die stand van zaken was het Hof niet tot een nadere belangenafweging gehouden.

Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:2892 m.b.t. het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. T.a.v. feit 4 heeft Hof geoordeeld dat verdachte, door gebruik te maken van een valse naam, te zeggen en te mailen dat hij schilderwerk en isolatiewerkzaamheden zou uitvoeren en toe te zeggen dat hij de werkzaamheden binnen twee weken zou afronden, aangeefster heeft bewogen tot betaling van een geldbedrag. Hieruit blijkt dat verdachte aan aangeefster een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken heeft gepresenteerd. T.a.v. feit 9 heeft Hof geoordeeld dat verdachte, door te zeggen dat hij de auto wilde kopen maar dat hij geen geld bij zich had en door toe te zeggen het verschuldigde bedrag over te maken op de bankrekening van aangever alsmede de auto op zijn naam te zetten, aangever heeft bewogen tot de afgifte van een auto. Uit de bewijsvoering - waaruit naar de kern genomen niet meer naar voren komt dan dat verdachte i.s.m. zijn toezegging niet heeft betaald voor de auto die hij wilde kopen - kan niet z.m. worden afgeleid dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels. Volgt vernietiging en terugwijzing t.a.v. feit 9 en strafoplegging.

Uitspraak

20 februari 2018

Strafkamer

nr. S 16/03422

LBS/DAZ

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 juni 2016, nummer 20/001722-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over feit 9 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1.

Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.

2.2.1.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:

"De voorzitter deelt mede dat het hof gisteren een schriftelijk aanhoudingsverzoek van de raadsman heeft ontvangen, dat door het hof op voorhand is afgewezen met de redenering dat het hof het niet zo aannemelijk vindt dat de verdachte zich zou hebben vergist in de zittingsdatum.

Op vragen van de voorzitter verklaart de raadsman als volgt.

Ik ben niet door cliënt uitdrukkelijk gemachtigd om de verdediging te voeren. Ik heb cliënt gisteren telefonisch gesproken en toen heb ik tegen hem gezegd dat ik meer informatie van hem moet hebben om zijn belangen voldoende te kunnen behartigen. Ik treed op in hoger beroep op basis van een toevoeging. Cliënt zou mij via e-mail een aantal stukken toesturen waardoor ik een beetje inzage in zijn persoonlijke omstandigheden zou hebben. Ik kan aan uw hof echter geen stukken overleggen want ik heb niets van cliënt ontvangen.

Ik persisteer wel bij het aanhoudingsverzoek van gisteren, maar ik kan dat niet nader onderbouwen. In het aanhoudingsverzoek heb ik geschreven dat ik vandaag namens cliënt een stuk zou overleggen, maar het was beter geweest als ik had geschreven dat ik dat waarschijnlijk zou overleggen.

Cliënt heeft inderdaad te kennen gegeven dat hij graag ter terechtzitting aanwezig wil zijn en dat hij zich heeft vergist in de datum van de zitting. Ik kan dat niet nader onderbouwen.

De advocaat-generaal deelt het volgende mede.

Ik snap de positie van de raadsman en ik neem het hem niet kwalijk. Ik heb naar aanleiding van het aanhoudingsverzoek zelf ook het een en ander uitgezocht. Het verzoek werd mede gegrond op de omstandigheid dat de verdachte als vrachtwagenchauffeur werkzaam is en dat hij vanwege zijn werk momenteel in het buitenland verblijft. Ik heb dat gecontroleerd en mij is gebleken dat de verdachte geen vrachtwagenrijbewijs heeft. Uit de systemen blijkt dat de verdachte op 27 oktober 1995 een rijbewijs categorie B heeft behaald, maar dat is in 2002 ongeldig verklaard. Daarna is er geen rijbewijs meer aan hem afgegeven. Mede uit de aard van de zaak, zie ik hier weer een bepaalde constructie. Dat kan de raadsman niet worden verweten. Ik vraag uw hof het aanhoudingsverzoek te passeren.

De raadsman verklaart als volgt.

Cliënt heeft niet tegen mij gezegd wie zijn werkgever is. Voor mij is dit nieuwe informatie. Ik heb verder geen opmerkingen.

De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.

Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen op dezelfde grond als gisteren is verwoord."

2.2.2.

Blijkens dat proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten.

2.3.

Het Hof heeft het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak afgewezen op de grond dat niet aannemelijk is dat de verdachte zich in de zittingsdatum heeft vergist. Aldus heeft het Hof geoordeeld dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geworden. Het middel, dat niet klaagt over de begrijpelijkheid van dat oordeel, faalt omdat het Hof bij die stand van zaken niet tot een nadere belangenafweging was gehouden.

3 Beoordeling van het tweede middel

3.1.

Het middel klaagt over de bewezenverklaring van de onder 4 en 9 tenlastegelegde feiten voor zover het Hof heeft bewezenverklaard dat telkens sprake is van een samenweefsel van verdichtsels als bedoeld in art. 326 Sr.

3.2.

Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:

"4. primair

hij in de periode van 1 april 2012 tot en met 8 juni 2012 te Schijndel, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (ongeveer 400 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid voorgewend schilderwerk en isolatiewerk aan het chalet van [betrokkene 1] te zullen verrichten, waardoor [betrokkene 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;"

(...)

9. primair

hij op 21 januari 2012 te Leidschendam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft bewogen tot de afgifte van een auto (Alfa Romeo met kenteken [AA-00-AA] ), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid voorgewend geen geld bij zich te hebben en deze auto de volgende dag of twee dagen later te betalen en daarbij het vrijwaringsbewijs te overhandigen, waardoor [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte."

3.3.1.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende door het Hof van de Rechtbank overgenomen bewijsmiddelen:

"Ten aanzien van feit 4 primair:

[betrokkene 1] heeft verklaard dat verdachte zich in april 2012 als [verdachte] aan haar voorstelde en zei dat hij schilderwerk aan haar chalet in Schijndel wilde verrichten. Zijn vader had een schildersbedrijf en hijzelf kon ook schilderen. Hij zou het chalet ook opknappen. Hij vroeg daarvoor een bedrag van € 400,-. Op 8 juni 2012 waren er nog geen werkzaamheden door verdachte aan het chalet verricht.

In een mailwisseling tussen verdachte en [betrokkene 1] geeft verdachte aan dat hij ook isolatiewerkzaamheden aan het chalet wilde verrichten.

Uit een rekeningafschrift van de bankrekening van verdachte blijkt dat aangeefster door middel van een spoedoverboeking op 23 april 2012 een bedrag van € 400,- heeft overgeboekt naar de rekening van verdachte.

Op 23 april 2012 wordt er meteen een bedrag van € 360,- opgenomen vanaf de rekening van verdachte.

Verdachte heeft verklaard dat hij het geld dat hij van aangeefster [betrokkene 1] heeft ontvangen voor zijn eigen levensonderhoud heeft gebruikt.

(...)

Ten aanzien van feit 9:

(...)

Aangever [betrokkene 3] heeft verklaard dat de Alfa Romeo, gekentekend [AA-00-AA] , op zijn naam stond. Deze auto stond te koop via de site marktplaats.nl en verdachte had zich hiervoor als koper gemeld.

Getuige [betrokkene 2] , vriend van aangever [betrokkene 3] , heeft verklaard dat hij op 21 januari 2012 met verdachte naar het terrein van zijn vader in Leidschendam is gegaan, waar de Alfa Romeo stond. Verdachte heeft gezegd dat hij de auto wilde kopen, maar dat hij geen geld bij zich had. Hij zou op 23 januari 2012 het geld voor de auto overmaken en de auto tevens op naam zetten.

[betrokkene 3] heeft verklaard dat aan verdachte op 21 januari 2012 het kentekenbewijs deel 1, de overschrijvingspapieren en de sleutel van de Alfa Romeo gekentekend [AA-00-AA] zijn overhandigd. Op 30 maart 2012 was de auto nog niet op naam van verdachte gezet en verdachte had evenmin het geld overgemaakt naar de rekening van [betrokkene 3] . [betrokkene 3] heeft toen aangifte gedaan.

Verdachte heeft verklaard dat hij op 21 januari 2012 inderdaad voornoemde Alfa heeft meegenomen, maar dat de auto niet goed functioneerde en dat hij om die reden van de koop af wilde zien. Verdachte heeft vervolgens de auto onafgesloten aan de [a-straat] in Tiel laten staan en niet teruggebracht naar [betrokkene 3] ."

3.3.2.

Het Hof heeft daaraan de volgende bewijsmiddelen toegevoegd:

"Aanvulling bij feit 4 primair

7. Proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 1] d.d. 8 juni 2012, dossierpagina 84, voor zover inhoudende:

[verdachte] gaf aan dat hij er binnen twee weken mee klaar zou zijn. Na twee weken hoorde ik niets van hem. Ik wachtte nog even met contact opnemen. Ik nam eind mei contact met hem op, maar kreeg hem telefonisch niet te pakken. Ik stuurde hem een mail en kreeg daarop de reactie dat hij ziek was geweest, maar dat het helemaal in orde zou komen. Tot op heden is er niets gebeurd en heb ik voor niets 400 euro betaald.

8. Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 9 juni 2012, dossierpagina's 142-143, voor zover inhoudende:

V: Volgens aangeefster [betrokkene 1] heb jij de beloofde werkzaamheden nooit uitgevoerd en nam jij geen contact meer met haar op.

A: Dat klopt.

(...)

Aanvulling feit 9 primair

(...)

13. Proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 4] , wonende [a-straat 1] te Tiel, d.d. 7 maart 2012, dossierpagina 27, voor zover inhoudende:

[verdachte] was vanaf eind november 2011 bij mij thuis. Mijn zoon [betrokkene 5] had hem binnen gelaten. Hij heeft tot 29 februari 2012 bij ons overnacht. Op een dag zag ik een vreemde auto in de straat staan. [verdachte] vroeg aan mij wat ik van die auto vond. Dit was de auto die uiteindelijk gestolen bleek te zijn. Ik kreeg een paar weken later een brief van de politie thuis. Hierin stond dat er een buurtonderzoek was geweest bij ons in de straat naar aanleiding van een diefstal/fraude van een auto. Het zou gaan om een zwarte Alfa Romeo. Ik wist gelijk wat er aan de hand was. Ik kon alleen niet bellen omdat hij bij ons in huis zat. Op een gegeven moment was hij weg en kon ik de politie bellen.

14. Proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 5] , wonende [a-straat 1] te Tiel, d.d. 7 maart 2012, dossierpagina 29, voor zover inhoudende:

[verdachte] heeft een periode bij mijn moeder en mij gelogeerd. Ongeveer begin januari kwam hij met een zwarte Alfa Romeo thuis. Hij maakte de auto open met de sleutel. Hierna startte hij de auto. Vier dagen later zei hij tegen mij dat hij met de trein naar Den Bosch ging. Ik vroeg hem waarom hij niet met de auto ging. Hij vertelde dat de accu leeg was. Ik vond dit een raar verhaal omdat hij de auto nog wel eens gestart had de dagen er voor.

15. Proces-verbaal aantreffen gesignaleerd motorvoertuig, dossierpagina 32, voor zover inhoudende:

Op vrijdag 17 februari 2012 zagen wij dat een zwarte Alfa Romeo 166, kenteken [AA-00-AA] op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de [a-straat] te Tiel stond. Dit voertuig stond geregistreerd als gestolen op 23 januari 2012 te Leidschendam. Het is door ons inbeslaggenomen en veiliggesteld op 17 februari 2012."

3.3.3.

Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:

"Verdachte heeft op 24 april 2012 (dossierpagina 15) tegenover de politie onder meer het volgende verklaard:

Ik kan hierop zeggen dat ik inderdaad op die zaterdag 21 januari 2012, de betreffende Alfa Romeo te hebben meegenomen. Ik kreeg van de deze man alle autopapieren inclusief het overdrachtsbewijs. Ook kreeg ik de autosleutels en omdat ik op dat moment geen geld bij mij had, heb ik afgesproken de volgende maandag de 500 euro te komen brengen inclusief het vrijwaringsbewijs. Ik ben toen met de auto naar Den Bosch gereden en kwam er snel achter dat de auto niet in orde was. Ik merkte dat de versnellingsbak kapot was. Dit was voor mij reden van de koop af te zien. Ik heb toen met de eigenaar gebeld en we hebben sms-en verstuurd naar elkaar. Ik heb ik gezegd dat ik met de auto, omdat deze een kapotte versnellingsbak had, geschorst was en gesignaleerd stond, niet meer de weg op ging. Ik heb de eigenaar laten weten via sms dat de auto op de [a-straat] te Tiel stond en dat hij hem daar op kon halen. Ik heb hem laten weten dat de auto openstond en ik de sleutels in de armsteun had achtergelaten samen met de papieren.

Het hof is van oordeel dat deze verklaring van verdachte leugenachtig is, immers strijdig met voormelde verklaringen van aangever, en van moeder en zoon [betrokkene 5] . Het hof heeft geen reden om aan die elkaar ondersteunende verklaringen te twijfelen."

3.4.

Bij het gebruik van een samenweefstel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen (vgl. HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR: 2016:2892, NJ 2017/158, rov. 2.3.2).

3.5.1.

Blijkens zijn hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde onder meer geoordeeld dat de verdachte, door gebruik te maken van de valse naam ' [verdachte] ', te zeggen en te mailen dat hij schilderwerk en isolatiewerkzaamheden zou uitvoeren en toe te zeggen dat hij de werkzaamheden binnen twee weken zou afronden, de aangeefster heeft bewogen tot betaling van een geldbedrag.

3.5.2.

Uit deze omstandigheden blijkt dat de verdachte aan de aangeefster een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken heeft gepresenteerd. Gelet hierop geeft 's Hofs oordeel dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. In zoverre faalt het middel.

3.6.1.

Blijkens zijn hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde onder meer geoordeeld dat de verdachte, door te zeggen dat hij de auto wilde kopen maar dat hij geen geld bij zich had en door toe te zeggen het verschuldigde bedrag over te maken op de bankrekening van de aangever alsmede de auto op zijn naam te zetten, de aangever heeft bewogen tot de afgifte van een auto.

3.6.2.

Aangezien het onder 9 bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering - waaruit naar de kern genomen niet meer naar voren komt dan dat de verdachte in strijd met zijn toezegging niet heeft betaald voor de auto die hij wilde kopen -, is de bestreden uitspraak op dit punt niet naar de eis der wet met redenen omkleed. In zoverre slaagt het middel.

4 Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5 Beslissing