Hoge Raad, 19-05-2017, ECLI:NL:HR:2017:932, 17/00347
Hoge Raad, 19-05-2017, ECLI:NL:HR:2017:932, 17/00347
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 mei 2017
- Datum publicatie
- 19 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:932
- Zaaknummer
- 17/00347
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Overeenkomst over uitgifte aandelen. Vordering teruggave aantal aandelen toegewezen. In nieuwe procedure vordering teruggave overige aandelen. Verjaring vordering, stuiting? Gezag van gewijsde. Aan cassatiemiddel te stellen eisen, art. 407 lid 2 Rv.
Uitspraak
19 mei 2017
Eerste Kamer
17/00347
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. [eiser],
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 418302/HA ZA 12-544 van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2012, 31 oktober 2012 en 16 oktober 2013;
b. het arrest in de zaak 200.150.167/01 van het gerechtshof Den Haag van 4 oktober 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3 Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 1.10-1.22).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.