Hoge Raad, 18-04-2017, ECLI:NL:HR:2017:698, 14/06122
Hoge Raad, 18-04-2017, ECLI:NL:HR:2017:698, 14/06122
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 april 2017
- Datum publicatie
- 21 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:698
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:4696, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:268, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/06122
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen d.m.v. 410 “money transfers” en 384 wisseltransacties, art. 420ter Sr en art. 420bis.1.b Sr. Middelen inzake de bewezenverklaring van het totaalbedrag dat werd witgewassen alsmede m.b.t. grondslagverlating. HR: art. 81.1 RO. CAG t.a.v. uitleg tll.: Hof heeft tll. kennelijk aldus verstaan dat aan verdachte twee gevallen van gewoontewitwassen worden verweten.
Uitspraak
18 april 2017
Strafkamer
nr. S 14/06122
NA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 november 2014, nummer 20/003889-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Beoordeling van het derde middel
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 308 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.