Home

Hoge Raad, 04-07-2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, 16/02161

Hoge Raad, 04-07-2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, 16/02161

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 juli 2017
Datum publicatie
4 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:1016
Formele relaties
Zaaknummer
16/02161

Inhoudsindicatie

Ondervragingsrecht, steunbewijs. Getuigen. Art. 6 EVRM. Steunt de bewezenverklaring in beslissende mate op verklaringen van getuige die zich bij de RC en de Rh-C op haar verschoningsrecht heeft beroepen? In voorafgaande opmerkingen noemt HR relevante overwegingen uit EHRM 15 december 2015, 9154/10 (Schatschaschwili/Duitsland) m.b.t. “sole or decisive rule”. HR staat stil bij eisen eerlijk proces m.b.t. bewezenverklaring die al dan niet in beslissende mate op een verklaring van een niet gehoorde getuige wordt gebaseerd, de vraag wanneer bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van niet ondervraagde getuige en de aan te leggen toets in cassatie.

Indien een getuige zich van het geven van een getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen verschoont en de getuige dientengevolge weigert antwoord te geven op de vragen die de verdediging hem stelt of doet stellen, ontbreekt een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BX5539). Oordeel Hof dat betrokkenheid van verdachte voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaringen van de getuige die door verdachte zijn betwist geeft, gelet op vooropstelling en de inhoud van de gebezigde bm niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. Samenhang met 16/00865; 16/01127; 16/01291; 16/01363 en 16/02233.

Uitspraak

4 juli 2017

Strafkamer

nr. S 16/02161

CB/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 februari 2016, nummer 22/000595-13, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"zij, op 11 juli 2011 te Rotterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [a-straat 1] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 1800 euro en een horloge en 2 jassen en schoenen en een laptop en een telefoon en sleutels en een muts, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:- met een bivakmuts over het hoofd binnendringen in de woning waar [slachtoffer] verbleef en- op de grond duwen van [slachtoffer] en- trachten om handboeien om de polsen van [slachtoffer] aan te brengen en- trachten om tape op de mond van [slachtoffer] te plakken en/of- tonen en richten en gericht houden van een vuurwapen op [slachtoffer] en- aanbrengen van tie-raps om de polsen van [slachtoffer] en- [slachtoffer] de woorden toevoegen: "Waar is het geld?" en "Als je geen geld geeft dan jaag ik een kogel door je kop!" en "Niet naar ons kijken!" en "Geef me geld" en "Ga iemand bellen die geld voor ons komt brengen, dan laten we je vrij" en "Of we nemen je mee naar België of je gaat iemand bellen", en- over het hoofd van [slachtoffer] doen van een jas en- over de grond slepen van [slachtoffer] en/of- met tape en riemen en touw bij elkaar binden van de voeten van [slachtoffer] en- dragen van [slachtoffer] naar de badkamer en gooien, van [slachtoffer] in de jacuzzi en- water over [slachtoffer] heen gooien en- fouilleren van [slachtoffer] en/of- brengen van een kussen naar het hoofd van [slachtoffer] ."

2.2.1.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. De in het vonnis waarvan beroep vermelde inhoud van de onder 1, 2, 3, en 11 in de bijlage III behorende bij dat vonnis vermelde processen-verbaal.

2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 2 november 2011, nr. PL17FO 2011207435-72, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 192-194):

Als verklaring van de verdachte [betrokkene 1] :

In die tijd kwamen wij (het hof begrijpt: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ) elkaar vaker tegen. Dit was vaak bij [verdachte] in de bar. Op een gegeven moment vroeg [betrokkene 2] of wij niet iemand kenden die veel geld had. In die tijd kwamen we ook al bij [slachtoffer] in de zaak. [A] . [verdachte] wist wel iemand. [verdachte] bedoelde daarmee de mede-eigenaar van [A] . Het was duidelijk dat het hier ging om deze persoon te beroven of te overvallen. Ik was daar bij en ik begreep ook dat dit de bedoeling was.

[betrokkene 2] had een plan bedacht, maar [verdachte] vond dat geen goed plan. [verdachte] kwam met het plan om met [slachtoffer] mee te gaan en dan vanaf daar pizza te bestellen. Ze wist dat [slachtoffer] in een luxe appartement woonde met een intercom. Ik, [betrokkene 4] en [verdachte] waren al 1 keer eerder in het appartement van [slachtoffer] geweest.

De bedoeling was dat [betrokkene 2] zou komen. We hebben dat besproken in Crooswijk. Dat was op straat. Daar was een jongen bij die [betrokkene 5] heet. [betrokkene 6] was erbij, [verdachte] , ik en [betrokkene 4] . We zaten in mijn auto. [betrokkene 2] was er ook bij.

Bij de uiteindelijke beroving zijn [medeverdachte] , [betrokkene 8] en [betrokkene 5] binnen geweest.

[verdachte] vertelde waar de kluis was. Ze had sleutels gezien op het tafeltje naast het bed. [verdachte] zei dat het mannetje sowieso geld had. Ze zei dat hij zeker 60.000 had. Als hij het niet daar had dan kwam iemand het maar brengen.

[verdachte] kwam toen met het plan om pizza te bestellen en dat de jongens dan als pizzabezorger binnen zouden komen. De jongens wisten al wie naar binnen zouden gaan. Achteraf zou blijken dat [betrokkene 2] niet binnen zou komen. [slachtoffer] kende hem wel uit [A] . [betrokkene 2] stottert heel erg en is ook aan zijn loopje goed te herkennen. Het werden [betrokkene 8] , [betrokkene 5] en [medeverdachte] .

We zijn toen die avond het plan gaan uitvoeren. [verdachte] en [betrokkene 4] waren in het huis van mijn ouders. Mijn ouders waren nog steeds op vakantie. Toen ik daar aan kwam was [betrokkene 2] ook in mijn ouders huis. [verdachte] , [betrokkene 4] en ik gingen naar [A] . Tegen sluitingstijd kwam [slachtoffer] erbij staan. Hij vond [verdachte] leuk en nodigde haar uit om met hem mee te gaan naar zijn woning. Enkele dagen daarvoor waren wij ook al eens met [slachtoffer] meegegaan. Hij wilde [verdachte] , maar [verdachte] had geen zin om alleen met hem mee te gaan en toen zijn we met z'n allen gegaan.

We zijn naar die woning gegaan. [slachtoffer] reed in zijn auto voor ons uit. Wij reden in mijn auto achter hem aan. Ik reed. [verdachte] had mijn BlackBerry. [verdachte] heeft ergens met mijn toestel [betrokkene 2] gepingd.Toen we binnen kwamen, zaten we op de bank. [slachtoffer] zat wat te eten. Hij vroeg of [verdachte] en [betrokkene 4] wat wilden eten. Dat wilden de dames niet. Althans ze wilden niet wat [slachtoffer] had. Ze wilden eten bestellen. [betrokkene 4] was degene die zei dat ze eten wou bestellen. Ze wilde bestellen bij 't Fonteintje maar [slachtoffer] zei dat die al dicht was. [verdachte] zei dat we moesten bestellen bij een Turkse pizzeria op West. [verdachte] belde [betrokkene 2] op. Met [betrokkene 2] had ze een fictief gesprek over een pizzabestelling. De jongens die zouden komen waren al beneden en wisten waar zij moesten zijn. Na een relatief korte tijd werd aangebeld. [slachtoffer] deed boven de deur open en de drie jongens stormden naar binnen.

Ik weet niet wie het wapen had. Ik twijfel tussen [medeverdachte] en [betrokkene 5] .

Tijdens de planning is door een van de jongens gezegd dat zij een pizza zouden opeten en de doos gebruiken om het wapen in te doen.

3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 3 november 2011, nr. PL17FO 2011207435-74, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 204-207)

Als verklaring van de verdachte [betrokkene 1] :

[verdachte] , [betrokkene 4] , [betrokkene 6] en ik hebben ieder € 300,- van [betrokkene 2] gekregen voor ons aandeel in de overval. Dit was afkomstig van het geld dat bij [slachtoffer] was weggenomen.

U laat mij een foto zien met als fotonummer PL17FO:11:399. Deze persoon is [betrokkene 2] . Dat is de persoon waarover ik verklaarde en die uiteindelijk met het plan kwam voor die overval. [betrokkene 2] is zijn achternaam.

U laat mij een foto zien met als fotonummer PL17JO:08:4007. Dat is de man die ik [betrokkene 8] noemde. Ook hij deed mee aan de overval. In tegenstelling tot [betrokkene 2] was hij echt in de woning die overvallen werd. [betrokkene 8] is de man die op de beelden achteraan liep met het petje op. Het klopt dat deze man [betrokkene 8] heet.

U laat mij een foto zien met als fotonummer PL17FO:10:849. Dit is de man die ik in mijn verklaring [medeverdachte] noemde. Ik weet niet zeker of dit nu de persoon was met de helm op die met de pizzadoos liep of dat hij de 2e man was. Hij heet [medeverdachte] . Zijn achternaam weet ik niet.

Er was nog een man bij die ik eerder [betrokkene 5] noemde. U laat mij een foto zien met fotonummer PLFO:11:1557. Dat is [betrokkene 5] . Dat is dus de 3e man die bij de overval in de woning is geweest. Tussen hem en [medeverdachte] twijfel ik dus met betrekking tot het bij zich hebben van de pizzadoos.

4. Het proces-verbaal van identiteit daders overval [a-straat 1] van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 8 november 2011, documentcode 1111041200.AMB en rubriekscodering 1111031000.AMB, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 198-199):

Als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Met [betrokkene 2] wordt bedoeld: [betrokkene 2] , geboren [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] . Om de identiteit van de door de verdachte [betrokkene 1] genoemde bijnamen c.q. voornamen te kunnen achterhalen heb ik het politieregistratiesysteem Blueview geraadpleegd.

Uit de contactlijst van [betrokkene 2] , geb. [geboortedatum] -1998, komen de volgende personen naar voren:

[medeverdachte] , geboren [geboortedatum] 1989. [medeverdachte] heeft als bijnaam [medeverdachte] .

[betrokkene 5] , geboren [geboortedatum] -1990.

[betrokkene 8] , geboren [geboortedatum] -1982.

Met toestemming van de officier van justitie zijn politiefoto's getoond aan de verdachte [betrokkene 1] van de bovengenoemde personen. Zij herkende de volgende personen:

Fotonummer PL17FO:11:399 - [betrokkene 2] , als zijnde ' [betrokkene 2] '

Fotonummer PL17JO:08:4007 - [betrokkene 8] , als zijnde ' [betrokkene 8] '

Fotonummer PL17FO:10:849 - [medeverdachte] , als zijnde ' [medeverdachte] '

Fotonummer PL17FO:11:1557 - [betrokkene 5] , als zijnde ' [betrokkene 5] '

5. Het proces-verbaal van bevindingen historische telecomgegevens [06-001] van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 1 september 2011, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergeven - (p. 145-146)

Als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Het opsporingsonderzoek [a-straat 1] richt zich op een poging doodslag gepleegd op maandag 11 juli 2011.

De drie in de woning aanwezige vrouwen werden als verdachten aangemerkt en aangehouden. Uit het onderzoek is gebleken dat er met de Nokia telefoon met het telefoonnummer [06-002] op naam van de verdachte [verdachte] is gebeld om de bestelling voor het eten te plaatsen. De bestelling zou hebben plaatsgevonden na 01:00 uur en voor 02:00 uur.

Uit de historische telecomgegevens van dit telefoonnummer is gebleken dat tussen de eerder genoemde tijdstippen door de gebruiker van het telefoonnummer [06-002] [verdachte] alleen uitgebeld werd naar het telefoonnummer [06-001] . Uit dezelfde historische gegevens is vervolgens gebleken dat het telefoonnummer [06-001] in een toestel zat met het IMEI nummer [003] . Van het IMEI nummer [003] en het bijbehorende telefoonnummer zijn de historische telecomgegevens opgevraagd.

Uit analyse van deze historische telecomgegevens van het IMEI nummer [003] is het volgende gebleken. In de opgevraagde periode 15-06-2011 t/m 16-07-2011 is er tussen het telefoonnummer [06-001] en het telefoonnummer [06-002] op naam van de aangehouden [verdachte] vanaf 2 juli 2011 veelvuldig (52 maal) contact geweest. Enkele uren voorafgaand aan de overval hebben de gebruikers van bovengenoemde telefoonnummers de volgende contacten gehad:

Richting

Dienst

Datum

Tijd

Duur

Telnr.

Telnr.

Uitgaand

Gesprek

10-07-2011

21:58

35

[06-001]

[06-002]

Uitgaand

Gesprek

10-07-2011

22:03

12

[06-001]

[06-002]

Inkomend

Gesprek

11-07-2011

1:12

45

[06-001]

[06-002]

Inkomend

SMS

11-07-2011

1:19

0

[06-001]

[06-002]

Uitgaand

SMS

11-07-2011

1:19

0

[06-001]

[06-002]

Inkomend

Gesprek

11-07-2011

1:39

68

[06-001]

[06-002]

Het telefoonnummer [06-001] straalde op 11 juli 2011 tussen 01:39 en 03:02 uur een telefoonmast aan de Vondelweg te Rotterdam aan. Dit is in de nabije omgeving van de [a-straat 1] , waar de overval tussen 02:00 en 03:00 uur plaatsvond.

6. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond van 23 september 2011, documentcode 1109231200.AMB, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 155-156):

Als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Het opsporingsonderzoek [a-straat 1] richt zich op een poging doodslag gepleegd op maandag 11 juli 2011. Tijdens het onderzoek is gebleken dat er door een van de vrouwen naar het telefoonnummer [06-001] is gebeld om het eten te bestellen. Van dit telefoonnummer zijn de historische telecomgegevens opgevraagd.

Uit analyse is gebleken dat het telefoonnummer [06-001] vermoedelijk in gebruik is geweest bij [betrokkene 2] , geboren [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ."

2.2.2.

Het Hof heeft - zo begrijpt de Hoge Raad - de volgende door de Rechtbank gebezigde bewijsmiddelen overgenomen:

"1. Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL 17D0 2011207435-1 met documentcode 1107111015.A01 (als bijlage gevoegd bij het algemeen proces-verbaal nummer 2011207435) opgemaakt en op 11 juli 2011 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , voor zover inhoudende als de op die datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer] (Zaak [a-straat 1] , p. 67 e.v.):

Ik ben ongeveer 10 dagen in Nederland. Ik verblijf in het appartement van mijn neef. Ik weet de straat van het appartement niet uit mijn hoofd, het is huisnummer 331 in Rotterdam. Gisteravond was ik in de [A] . Er waren ook drie meisjes, [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en iemand die volgens mij [verdachte] heet. Om 01.00 uur ging de bar dicht. We zijn toen met z'n vieren naar het appartement gegaan. Omstreeks 01.15 u kwamen we daar aan. [betrokkene 4] zei tegen mij: "Ik heb honger. Ik heb trek in lasagna". Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Laten we iets bestellen bij een pizzeria". Ik zei toen dat die dicht was. [verdachte] zei toen dat de pizzeria wel open was en ik zag haar vervolgens bellen. Omstreeks 01:40 uur werd er via de intercom aangebeld. Ik liep naar de deur en deed de deur open. Ik zag dat er een man voor de deur stond. Ik zag dat er nog een man achter hem stond. De man die ik als eerste zag zal ik in mijn verdere verklaring dader 1 noemen. De man die achter hem stond zal ik in mijn verdere verklaring dader 2 noemen. Ik zag en voelde dat dader 1 mij plotseling naar binnen duwde. Ik zag dat dader 2 ook naar binnen liep. Ik zag nu dat er nog een man bij was. Ik zal hem in mijn verdere verklaring dader 3 noemen. Ik zag dat dader 1 en 2 mij door de gang heen duwden totdat we in de woonkamer waren. Hier werd ik door dader 1 en dader 2 op de grond geduwd. Ik zag dat dader 3 naar [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en [verdachte] liep die ook in de woonkamer op de bank zaten. Ik hoorde gegil. Ik zag dat dader 1 en 2 mij met echte handboeien wilden vastmaken aan mijn polsen en dat zij tape op mijn mond wilden plakken. Ik zag en voelde dat dader 1 op mijn hoofd sloeg. Er ontstond een worsteling tussen dader 1 en 2 en mij terwijl ik op de grond lag. Uiteindelijk heeft dader 2 handboeien om mijn polsen gedaan en werd ik via de voorzijde van mijn lichaam aan mijn polsen geboeid. Ook werden er tie-raps om mijn polsen gedaan. Ik hoorde dader 1 of dader 2 zeggen in het Marokkaans: 'Waar is het geld!' Ik hoorde dader 1 of dader 2 tegen mij zeggen in het Marokkaans: 'Niet naar ons kijken!' Vervolgens hebben ze een jas over mijn hoofd gedaan. Dader 2 zei vervolgens tegen mij in het Marokkaans: 'geef me geld!'. Ik hoorde dat dader 2 tegen mij in het Marokkaans zei: "Als je geen geld geeft dan jaag ik een kogel door je kop". Ik werd door dader 1 en 2 over de grond naar de keuken gesleept. In de keuken heeft een van de daders mijn voeten bij elkaar gebonden met twee riemen, tape en een stuk touw. Ik hoorde dat dader 2 tegen mij zei in het Marokkaans: 'ga iemand bellen die geld voor ons komt brengen, dan laten we je vrij'. Ik zag en voelde dat dader 1, 2 en 3 mij naar de badkamer droegen. Ik werd in de jacuzzi gegooid. Ik voelde dat ik water over mij heen kreeg. Ik hoorde dat een van de daders zei: 'Of we nemen je mee naar België of je gaat iemand bellen'. Een van de daders bleef bij mij in de badkamer. Ik zag niet welke. Hij heeft mij gefouilleerd. Ik voelde dat ik een kussen op mijn hoofd kreeg van een van de daders. Dader 3 droeg de hele tijd een bivakmuts.

2. Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL17P0 2011207435-47 met documentcode 1109201200.A01 (als bijlage gevoegd bij het algemeen proces-verbaal nummer 2011207435) opgemaakt en op 20 september 2011 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , voor zover inhoudende als de op die datum tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer] (zaak [a-straat 1] , p. 149 e.v.):

Begin juli 2011 heb ik [verdachte] leren kennen. Trouwens ik weet nu pas dat dat ene meisje [verdachte] heet, eerder in mijn aangifte noemde ik haar [verdachte] . Uit mijn woning zijn mijn horloge, twee jasjes, schoenen, laptop, 1800 euro, een telefoon, sleutels (van de woning en de toegangsdeur van de [a-straat 1] ) en een muts meegenomen.

3. Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL17D0 2011207435-12 met documentcode 1107110310.AMB (als bijlage gevoegd bij het algemeen proces-verbaal, nummer 2011207435), opgemaakt en op 11 juli 2011 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten (proces-verbaal van bevindingen, zaak [a-straat 1] , p. 4 e.v.):

Op maandag 11 juli 2011 omstreeks 03:09 uur gingen wij naar de [a-straat 1] te Rotterdam. Ter plaatse zagen wij dat de voordeur werd open gedaan door twee mannen. Wij zagen dat een van de mannen een schotwond in zijn rechter onderarm had. Het slachtoffer bleek te zijn genaamd [slachtoffer] .

Wij zagen dat het slachtoffer een zwarte tyrib om zijn rechterpols had en een snee op het hoofd. Op het rechterbeen van [slachtoffer] zagen wij een stuk grijs tape zitten."

2.2.3.

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:

"De raadsman van de verdachte heeft (...) betoogd dat de voor de verdachte belastende verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 1] onbetrouwbaar zijn en derhalve niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Mocht het hof de verklaringen van [betrokkene 1] wel betrouwbaar achten, dan kunnen deze niet tot de bewijsvoering dienen, nu de verdediging niet effectief in de gelegenheid is geweest om haar ondervragingsrecht uit te oefenen en daarmee ook niet om de verklaringen op hun betrouwbaarheid te toetsen. [betrokkene 1] heeft zich immers als getuige op haar verschoningsrecht beroepen. Het vorenstaande dient te leiden tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

De betrouwbaarheid van de medeverdachte [betrokkene 1]

De verklaring van [betrokkene 1]

(...)

De medeverdachte [betrokkene 1] heeft - kort samengevat - het navolgende verklaard.

De medeverdachte [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) wilde van [betrokkene 1] en [verdachte] weten of zij niet iemand kenden die veel geld had. [verdachte] noemde hierop de naam van het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] was mede-eigenaar van [A] , een bar die [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 11] in die periode regelmatig bezochten. Volgens [betrokkene 1] was het duidelijk dat het ging over het beroven of overvallen van [slachtoffer] .

[betrokkene 2] had een plan bedacht, maar [verdachte] vond dit geen goed plan. Zij kwam vervolgens met het idee om met [slachtoffer] mee te gaan naar zijn woning en daar pizza te bestellen en dat de overvallers dan als pizzabezorgers zouden binnenkomen. [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 11] waren al eens eerder in de woning van [slachtoffer] geweest. Dit idee is besproken op straat in Crooswijk in de aanwezigheid van [betrokkene 1] , [verdachte] , [betrokkene 11] , [betrokkene 12] (de zus van [betrokkene 11] ), [betrokkene 2] en [betrokkene 5] . [verdachte] vertelde waar de kluis was en waar zij de sleutels had zien liggen. [betrokkene 2] zou niet de woning binnengaan. Het werden [betrokkene 8] (het hof begrijpt: [betrokkene 8] ), [betrokkene 5] (het hof begrijpt: [betrokkene 5] ) en [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ). Eén van de mannen had gezegd dat zij een pizza zouden opeten en de lege pizzadoos zouden gebruiken om het wapen in te doen.

In de avond van 11 juli 2011 zijn [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 11] vanaf de woning van de ouders van [betrokkene 1] vertrokken naar [A] . Na sluitingstijd nodigde [slachtoffer] hen uit naar zijn woning. Onderweg heeft [verdachte] [betrokkene 2] gepingd met de telefoon van [betrokkene 1] . Eenmaal in de woning zei [betrokkene 11] dat zij eten wilde bestellen. [verdachte] belde [betrokkene 2] op en had met hem een fictief gesprek over een pizzabestelling. De jongens die zouden komen, wisten waar zij moesten zijn en stonden toen al beneden. Korte tijd later werd er aangebeld. [slachtoffer] deed open en drie jongens stormden de woning binnen.

[betrokkene 1] heeft de verdachte en zijn medeverdachten [betrokkene 2] , [betrokkene 8] en [betrokkene 5] herkend vanaf een politiefoto. Ook herkent zij op de camerabeelden van de flat aan de [a-straat 1] [betrokkene 8] als de persoon met het petje op en de lichte spijkerbroek aan die achteraan loopt. De andere twee personen die de woning zijn binnengedrongen zijn [medeverdachte] en [betrokkene 5] . Zij weet niet wie voorop loopt en wie de middelste persoon is.

Oordeel van het hof

Het hof acht de verklaring van [betrokkene 1] betrouwbaar en zal deze bezigen tot het bewijs. Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van [betrokkene 1] afgelegd tegenover de politie niet alleen in essentie consistent, maar ook heeft zij in dezelfde lijn verklaard tegen derden die niet direct bij de overval betrokken zijn geweest. Zo heeft zij een gelijkluidend verslag gedaan van de gebeurtenissen rondom de overval aan haar vriendin [betrokkene 13] . Dit volgt uit de verslagen van tapgesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 13] en de verklaring van [betrokkene 13] afgelegd tegenover de politie. De voornoemde tapgesprekken duiden er eveneens op dat geen sprake is van het afstemmen van verklaringen. Er worden immers geen afspraken gemaakt of herhaald over wat tegen de politie te zeggen, maar meer in zijn algemeenheid gespeculeerd over het verdere verloop van de zaak.

Voorts overweegt het hof dat de verklaringen van [betrokkene 1] steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zo komt hetgeen zij heeft verklaard over de feitelijke gang van zaken rondom de overval overeen met de verklaring van aangever. Daarnaast is gebleken dat [verdachte] in de nacht van 11 juli 2011 nimmer naar een pizzeria 't Fonteintje heeft gebeld, maar dat zij om 01:12:19 en 01:39:13 uur heeft gebeld naar het telefoonnummer dat in gebruik was bij [betrokkene 2] . Ook heeft zij om 1:19:03 uur en 1:19:35 uur een sms-bericht gestuurd naar en ontvangen van [betrokkene 2] . Op 11 juli 2011 tussen 01:39 uur en 03:02 uur straalt het telefoonnummer van [betrokkene 2] bovendien een zendmast aan welke is gelegen in de nabije omgeving van de woning aan de [a-straat 1] .

Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat de verklaringen van [betrokkene 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu de verdediging effectief geen gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht overweegt het hof het volgende. [betrokkene 1] is zowel bij de rechter-commissaris als de raadsheer-commissaris gehoord als getuige bij welke gelegenheden zij zich op haar verschoningsrecht heeft beroepen. De verdediging heeft derhalve niet de gelegenheid gehad om haar tegenover de politie afgelegde en voor de verdachte belastende verklaringen op hun betrouwbaarheid te kunnen toetsen. Het hof is evenwel van oordeel dat dit niet in de weg hoeft te staan aan het gebruik van deze verklaringen voor de bewijsvoering, nu de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 2 ten laste gelegde niet slechts volgt uit deze verklaringen maar in voldoende mate steun vindt in andere wettige bewijsmiddelen. Daarbij verwijst het hof naar hetgeen hierboven is aangevoerd in het kader van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] .

Het hof verwerpt het verweer."

3 Aan de beoordeling van het middel voorafgaande opmerkingen

3.1.1. Art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) luidt in de Nederlandse vertaling:

"1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. (...)

3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:

d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge."

3.1.2. De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland (EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10) houdt onder meer het volgende in:

"105. (...) the use as evidence of statements obtained at the stage of a police inquiry and judicial investigation is not in itself inconsistent with

Article 6 §§ 1 and 3 (d), provided that the rights of the defence have been respected. As a rule, these rights require that the defendant be given an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness against him – either when that witness is making his statements or at a later stage of the proceedings (see Al-Khawaja and Tahery, cited above, § 118, with further references; (...)).

(...)

107. According to the principles developed in the Al-Khawaja and Tahery judgment, it is necessary to examine in three steps the compatibility with Article 6 §§ 1 and 3 (d) of the Convention of proceedings in which statements made by a witness who had not been present and questioned at the trial were used as evidence (ibid., § 152). The Court must examine

(i) whether there was a good reason for the non-attendance of the witness and, consequently, for the admission of the absent witness's untested statements as evidence (ibid., §§ 119-25);

(ii) whether the evidence of the absent witness was the sole or decisive basis for the defendant's conviction (ibid., §§ 119 and 126-47); and

(iii) whether there were sufficient counterbalancing factors, including strong procedural safeguards, to compensate for the handicaps caused to the defence as a result of the admission of the untested evidence and to ensure that the trial, judged as a whole, was fair (ibid., § 147).

(...)

118. (...) it will, as a rule, be pertinent to examine the three steps of the Al-Khawaja-test in the order defined in that judgment (see paragraph 107 above). However, all three steps of the test are interrelated and, taken together, serve to establish whether the criminal proceedings at issue have, as a whole, been fair. (...)

123. As regards the question whether the evidence of the absent witness whose statements were admitted in evidence was the sole or decisive basis for the defendant's conviction (second step of the Al-Khawaja test), the Court reiterates that "sole" evidence is to be understood as the only evidence against the accused (see Al-Khawaja and Tahery, cited above, § 131). "Decisive" evidence should be narrowly interpreted as indicating evidence of such significance or importance as is likely to be determinative of the outcome of the case. Where the untested evidence of a witness is supported by other corroborative evidence, the assessment of whether it is decisive will depend on the strength of the supporting evidence; the stronger the corroborative evidence, the less likely that the evidence of the absent witness will be treated as decisive (ibid., § 131)."

3.2.1. Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.

3.2.2. Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.

3.2.3. Voor de in cassatie aan te leggen toets of de bewijsvoering voldoet aan het hiervoor overwogene, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel hieromtrent nader heeft gemotiveerd. In het algemeen geldt dat voor de beoordeling van de vraag of het benodigde steunbewijs aanwezig is, niet kan worden volstaan met een op de betrouwbaarheid van de verklaring van de desbetreffende getuige toegesneden overweging.

4 Beoordeling van het middel

5 Beslissing