Home

Hoge Raad, 11-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:390, 12/03167

Hoge Raad, 11-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:390, 12/03167

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 maart 2016
Datum publicatie
11 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:390
Formele relaties
Zaaknummer
12/03167

Inhoudsindicatie

Gebruik van vluchtgegevens op website luchtvaartmaatschappij in strijd met beding in algemene voorwaarden; wanprestatie? Vervolg van HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:88, NJ 2015/304 en HvJEU 15 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:10, NJ 2015/303. Beperking contractsvrijheid ingevolge Databankenrichtlijn geldt niet voor onbeschermde databanken. Geen kostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv.

Uitspraak

11 maart 2016

Eerste Kamer

12/03167

LZ/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

De vennootschap naar Iers recht RYANAIR LIMITED,gevestigd te Dublin, Ierland,

EISERES tot cassatie,

advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. A.M. van Aerde,

t e g e n

PR AVIATION B.V.,gevestigd te Soest,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. K. Aantjes.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Ryanair en PR Aviation.

1 Het verdere verloop van het geding in cassatie

Voor het verloop van het geding in cassatie tot 17 januari 2014 verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenarrest van die datum, ECLI:NL:HR:2014:88, NJ 2015/304 (hierna ook: het tussenarrest). In het tussenarrest is een vraag van uitleg met betrekking tot de DbRl gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Het HvJEU heeft deze vraag beantwoord in zijn arrest van 15 januari 2015, zaak C-30/14, ECLI:EU:C:2015:10, NJ 2015/303. Zowel het tussenarrest als het arrest van het HvJEU is aan dit arrest gehecht.

De zaak is voor Ryanair nader toegelicht door mrs. A.M. van Aerde en R.S. Le Poole, en voor PR Aviation door mr. A.P. Groen.

De nadere conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing.

De advocaten van partijen hebben ieder bij brief van 11 december 2015 op die conclusie gereageerd.

2 Verdere beoordeling van het middel

2.1

In het tussenarrest heeft de Hoge Raad al geoordeeld dat onderdeel 1 van het middel niet tot cassatie kan leiden (rov. 3.5.3).

De Hoge Raad heeft in het tussenarrest ter beoordeling van onderdeel 2 de volgende vraag van uitleg van de DbRl als prejudiciële vraag voorgelegd aan het HvJEU:

“Strekt de werking van de DbRl zich mede uit tot online databanken die niet, op de voet van hoofdstuk II van de Richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III, door een recht sui generis, en wel in die zin dat ook in zoverre de vrijheid om gebruik te maken van dergelijke databanken met (al dan niet overeenkomstige) toepassing van art. 6 lid 1 en 8 in verbinding met art. 15 DbRl, niet contractueel mag worden beperkt?”

Het HvJEU heeft in zijn arrest van 15 januari 2015 het volgende antwoord op deze vraag gegeven:

“Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken moet aldus worden uitgelegd dat zij geen toepassing vindt wanneer een databank niet op grond van deze richtlijn wordt beschermd door het auteursrecht of door het recht sui generis, zodat de artikelen 6, lid 1, 8 en 15 van de richtlijn zich er niet tegen verzetten dat de maker van een dergelijke databank contractuele beperkingen stelt aan het gebruik ervan door derden, onverminderd het toepasselijke nationale recht.”

2.2.1

Voordat de Hoge Raad met inachtneming van dit antwoord de klachten van onderdeel 2 behandelt, zal hij ingaan op het in de schriftelijke toelichting van PR Aviation gehouden betoog, voor zover daarin het verzoek is gedaan om de rov. 3.5.1 en 3.8.2 van het tussenarrest te verduidelijken, daarvan terug te komen, of de verwijzingsrechter dienaangaande een instructie te geven.

PR Aviation voert daartoe aan – kort gezegd – dat tussen partijen vaststaat dat de onderhavige databank van Ryanair auteursrechtelijk is beschermd op de voet van art. 10 lid 3 Aw. De Hoge Raad heeft dit over het hoofd gezien. De aan het HvJEU gestelde vraag van uitleg valt dus buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen, zodat het door dit Hof gegeven antwoord op die vraag niet relevant is voor de beslissing van het geschil, aldus nog steeds PR Aviation.

2.2.2

Het betoog van PR Aviation mist feitelijke grondslag, zoals is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3-2.5.

2.2.3

Voor het geval de Hoge Raad het hiervoor in 2.2.1 vermelde betoog niet zou onderschrijven, heeft PR Aviation verzocht in de gelegenheid te worden gesteld zich nader uit te laten over het geschil.

2.2.4

Er is geen aanleiding aan dit verzoek van PR Aviation te voldoen. Als zij, om haar moverende redenen, heeft gemeend niet al haar stellingen in haar schriftelijke toelichting of dupliek te moeten aanvoeren in afwachting van een beoordeling van het hiervoor in 2.2.1 vermelde betoog, komt dit voor haar risico. Toewijzing van haar verzoek zou tegenover de wederpartij leiden tot onredelijke vertraging van het geding, waartegen de rechter ambtshalve heeft te waken.

2.3

Uit het door het HvJEU gegeven, hiervoor in 2.1 vermelde, antwoord op de prejudiciële vraag volgt dat de klachten van onderdeel 2 van het middel doel treffen voor zover zij betogen dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het tot derden zoals PR Aviation gerichte verbod in de algemene voorwaarden van Ryanair – veronderstellenderwijs aangenomen dat deze voorwaarden tussen partijen van toepassing zijn – om gebruik te maken van de databank van Ryanair, nietig is. Voor het overige behoeven de door het onderdeel aangevoerde klachten geen behandeling.

2.4

Voor zover de klachten van onderdeel 2 doel treffen geldt hetzelfde voor de klachten van onderdeel 3. Voor het overige behoeft dit onderdeel, dat geen zelfstandige betekenis heeft, geen behandeling.

2.5

Als de in het ongelijk gestelde partij zal PR Aviation in de proceskosten worden veroordeeld. Ryanair heeft om een kostenveroordeling gevraagd op de voet van art. 1019h Rv. De Hoge Raad ziet hiervoor geen grond. PR Aviation is immers op de grond dat de motivering van het oordeel van het hof dat zij geen wanprestatie heeft gepleegd tegenover Ryanair, geen stand kan houden, als de in cassatie in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Deze in cassatie met succes bestreden grondslag van het oordeel van het hof betreft geen recht van intellectuele eigendom. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat partijen zich over en weer hebben beroepen op argumenten ontleend aan rechten van intellectuele eigendom. De proceskosten in cassatie zullen dus volgens het gebruikelijke liquidatietarief worden begroot.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 maart 2012;

verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt PR Aviation in de kosten van het geding in cassatie, daaronder begrepen de kosten verband houdende met de behandeling van de zaak bij het HvJEU, tot op deze uitspraak aan de zijde van Ryanair begroot op € 899,82 aan verschotten en € 4.800,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 11 maart 2016.