Home

Hoge Raad, 14-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1197, 15/00589

Hoge Raad, 14-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1197, 15/00589

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 juni 2016
Datum publicatie
15 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:1197
Formele relaties
Zaaknummer
15/00589

Inhoudsindicatie

Witwassen, art. 420bis.1.b Sr. Groot contant geldbedrag in Zwitserse Franken, dat verdachte bij zich had bij aankomst op Schiphol, afkomstig uit enig misdrijf? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BM0787 m.b.t. het bestanddeel “uit enig misdrijf afkomstig”. ’s Hofs oordeel dat de in zijn nadere bewijsoverwegingen vastgestelde f&o het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag dat verdachte voorhanden heeft gehad - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Voorts is ’s Hofs oordeel dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande is ’s Hofs oordeel dat “het niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist” niet onbegrijpelijk. CAG: anders.

Uitspraak

14 juni 2016

Strafkamer

nr. S 15/00589

IF/DAZ

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 december 2014, nummer 23/005551-10, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schrifturen middelen van cassatie voorgesteld. Deze schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beoordeling van de overige middelen

3.1.

De middelen komen op tegen de motivering van de bewezenverklaring en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

3.2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 10 september 2010, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een geldbedrag van 35.000 Zwitserse Franken voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."

3.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Een proces-verbaal van bevindingen en overdracht van 13 september 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

Op vrijdag 10 september 2010 bevonden wij ons op de luchthaven Schiphol. Wij zagen dat een ons onbekende persoon aankomsthal 1 via de zogenoemde groene doorgang wilde verlaten. Deze persoon antwoordde dat hij uit Zurich kwam en dat hij niets had aan te geven.

Hij zei dat hij 5.000 Zwitserse Franken bij zich had en dat hij daarmee een motor ging kopen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vroeg meneer zijn koffer te openen. In de koffer zag ik twee bruine enveloppen. Hij antwoordde dat er 35.000 Zwitserse Franken in de enveloppen zaten. Op mijn vraag waarom hij zei dat hij maar 5.000 Zwitserse Franken bij zich had, antwoordde hij dat ik hem verkeerd had begrepen en dat hij had gezegd dat hij 35.000 Zwitserse Franken bij zich had. Ik vroeg hem of hij een verblijfsdocument had. Hij overhandigde deze aan mij. Ik zag dat deze was afgegeven aan [verdachte] .

Hij zei dat hij in Lagos Naira's omgewisseld had naar Zwitserse Franken. Hij kreeg in totaal 37.000 Zwitserse Franken. Hij zei dat hij toen naar Zwitserland was gegaan om auto's te kopen. Hij wist niet meer wanneer dat was. Hij dacht dat dit ongeveer twee en een halve maand geleden was. Hij zei dat hij in Zwitserland geen auto's kon vinden en daarom naar Nederland was gegaan om te kijken voor geschikte auto's. Hij zei dat hij hier nooit eerder was geweest, maar dat een goede vriend had gezegd dat hij hier wel geschikte auto's kon vinden.

2. Een proces-verbaal van verhoor van 11 september 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de verklaring van de verdachte:

Eerst kocht ik auto's in Spanje, nu koop ik ze in Zwitserland. Nu kom ik naar Nederland om auto's te kopen. Bedrijfsnamen ken ik niet, alleen voornamen. Als ik één maal contact met ze heb gehad, doe ik geen handel meer met ze.

Ik heb het initiatief genomen om 35.000 Zwitserse Franken aan te geven bij de douane. Ze vroegen waarom ik het niet heb aangegeven.

3. Een proces-verbaal van verhoor van 23 september 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de verklaring van de verdachte:

Ik heb met [betrokkene 1] gebeld na aankomst op Schiphol. Ik moest toen een treinticket kopen naar een plaats die begint met een 'H'. Ik ben die plaats vergeten. Ik zou de auto's verschepen naar Afrika. Ik weet niet hoe dit zou moeten gaan. De persoon waar ik de Volkswagen bus, vermeld op het verschepingsbewijs, van heb gekocht, heeft de verscheping geregeld. Waar ik deze bus heb gekocht, weet ik niet. Waar ik de Renault Traffic heb gekocht die op de andere Bill of Loading staat weet ik ook niet."

3.2.3.

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:

"Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het geldbedrag dat de verdachte op 10 september 2010 te Schiphol bij zich had van enig misdrijf afkomstig is.

Het hof is vervolgens van oordeel dat uit de navolgende feiten en omstandigheden voortvloeit dat er (zonder meer) sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen jegens de verdachte.

Op 10 september 2010 wilde de verdachte aankomsthal 1 op Schiphol via de zogenoemde groene doorgang verlaten. De verdachte had op dat moment een geldbedrag van 35.000 Zwitserse Franken (ongeveer 26.900 euro) bij zich. Van dit geldbedrag heeft de verdachte niet op eigen initiatief aangifte gedaan bij de douane ondanks het bestaan van de verplichting daartoe. De verdachte verklaarde desgevraagd door de douane dat hij niets had aan te geven en dat hij 5.000 Zwitserse Franken bij zich had, zijnde een aanzienlijk lager geldbedrag dan dat de verdachte na verder onderzoek feitelijk bij zich bleek te hebben. Het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag bestond onder meer uit 92 biljetten van 50 Zwitserse Franken en 274 biljetten van 100 Zwitserse Franken.

Het fysiek vervoeren van grote geldbedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee. Uit het desgevraagd tegenover de douane noemen van een aanzienlijk lager geldbedrag, leidt het hof af dat het kennelijk de bedoeling was van de verdachte om de meldgrens te ontduiken. Daarbij komt dat er sprake was van een grote hoeveelheid contant geld. Aldus is een drietal typologieën van witwassen op de onderhavige zaak van toepassing op basis waarvan, een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.

Het hof is van oordeel dat, gelet op dit vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijk is.

De verdachte heeft verklaard dat hij naar Nederland was gekomen om meerdere auto's te kopen die hij in Nigeria wilde verkopen. Hij heeft een eigen bedrijf genaamd [A] , dat in Lagos, Nigeria, is gevestigd en dat geen vestigingsadres heeft. De verdachte had in Nigeria Nigeriaanse Naira's omgewisseld naar Zwitserse Franken en is toen naar Zwitserland gegaan om auto's te kopen. Een goede vriend van hem die hij sinds 2007 kent uit Spanje, had hem gezegd dat hij in Nederland wel geschikte auto's kon vinden. Hij wist desgevraagd geen achternaam van deze vriend te noemen. De verdachte heeft voorts verklaard dat zijn zus [betrokkene 2] namens hem voor [A] handelt.

Deze verklaring van de verdachte is weinig concreet en niet verifieerbaar, nu de verdachte geen enkele verdere informatie heeft kunnen verschaffen op basis waarvan het Openbaar Ministerie nader onderzoek zou kunnen (doen) instellen.

De verdachte kon geen visitekaartje van zijn bedrijf tonen en heeft evenmin documenten overgelegd die betrekking hebben op het inkopen of verkopen van auto's. Evenmin heeft de verdachte documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij eigenaar is van genoemd bedrijf in Lagos, Nigeria.

De namens de verdachte in september 2010 aan de Belastingdienst/FIOD overhandigde fotokopieën kunnen evenmin dienen ter onderbouwing van de gestelde autohandel. Doordat het fotokopieën betreft, kan de authenticiteit van de documenten niet worden vastgesteld. Daarbij komt dat de twee 'bills of loading' als consignee niet het door de verdachte genoemde bedrijf [A] vermelden, maar een naam van een persoon, die de zus van de verdachte zou zijn: [betrokkene 2] . De verdachte heeft eerst in zijn derde verhoor op 23 september 2010 de naam van zijn zuster genoemd: [betrokkene 2] . Deze naam komt gedeeltelijk overeen met de naam zoals vermeld op voornoemde 'bills of loading'. Uit de naam zelf blijkt niet van een familiebetrekking tussen deze persoon en de verdachte, terwijl ook anderszins een (familie)band tussen de verdachte en de op de 'bills of loading' vermelde persoon niet is aangetoond.

In de namens de verdachte eveneens in september 2010 aan de Belastingdienst/FIOD overhandigde fotokopieën van 'exchange receipts' van een bedrijf dat zich noemt ' [B] Ltd.', valt, naast de in het oog springende spelfout, op dat de wisselkoers van de Zwitserse Frank en de Euro in de periode die door de bonnen wordt bestreken, namelijk 4 augustus 2010 tot en met 7 september 2010, tegenover de Nigeriaanse Naira niet zou zijn veranderd. Om de genoemde redenen moet aan de authenticiteit van de (slechts in fotokopie beschikbare) bonnen ernstig worden getwijfeld.

Ook in de periode nadat dit hof ter terechtzitting van 25 april 2012 het verzoek van de verdediging tot het horen als getuige van [betrokkene 2] heeft toegewezen, aan welk verzoek blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 9 juli 2014 van de Raadsheer-Commissaris op grond van de veiligheidssituatie in Nigeria niet kon worden voldaan, heeft de verdachte geen nadere stukken aangeleverd ter onderbouwing van zijn standpunten.

Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geldbedrag. Al het voorgaande in overweging nemende is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist."

3.3.

Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld "uit enig misdrijf afkomstig is" kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010: LJN BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.5).

3.4.

In de onder 3.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof geoordeeld dat de daarin vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Voor zover de middelen daarover klagen, zijn zij tevergeefs voorgesteld.

3.5.

Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande is het oordeel van het Hof dat "het niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist" niet onbegrijpelijk. Verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard leent zich dit oordeel niet voor verdere toetsing in cassatie.

3.6.

De middelen falen in zoverre.

3.7.

Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beslissing