Home

Hoge Raad, 10-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1138, 15/03394

Hoge Raad, 10-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1138, 15/03394

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 juni 2016
Datum publicatie
10 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:1138
Formele relaties
Zaaknummer
15/03394

Inhoudsindicatie

Procesrecht; bijstandsverhaal. Cassatieberoep niet-ontvankelijk wegens berusting (art. 400 Rv). Ten overvloede: is na 1 januari 2015 bijstandsverhaal ingevolge art. 62 Participatiewet mogelijk op degene die onderhoudsplichtig is voor kinderen?

Uitspraak

10 juni 2016

Eerste Kamer

15/03394

EV/LZ

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

REGIONALE SOCIALE DIENST EN KREDIETBANK ALBLASSERWAARD/VIJFHEERENLANDEN,zetelende te Gorinchem,

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier,

t e g e n

[de man] ,wonende te [woonplaats] ,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als RSD en de man.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikking in de zaak C/10/455589/FA RK 14-5852 van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2014;

b. de beschikking in de zaak 200.158.976/01 van het gerechtshof Den Haag van 22 april 2015.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft RSD beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De man heeft verzocht het beroep te verwerpen en tevens de exceptie opgeworpen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is wegens berusting. De RSD heeft dit exceptieve verweer tegengesproken.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.

De advocaat van de man heeft bij brief van 25 maart 2016 op die conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De man en [de vrouw] (hierna: de vrouw) zijn in 2003 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn vier kinderen geboren, die nog minderjarig zijn.

(ii) In 2013 zijn de man en de vrouw feitelijk gescheiden gaan wonen. De kinderen verblijven sindsdien bij de vrouw.

(iii) RSD heeft vanaf 20 augustus 2013 een bijstandsuitkering verleend aan de vrouw.

(iv) Bij brief van 3 februari 2014 heeft RSD de man medegedeeld voornemens te zijn de aan de vrouw verleende bijstandsuitkering op de voet van art. 62 Wet werk en bijstand (Wwb) op hem te verhalen en de man verzocht gegevens te verstrekken over zijn financiële draagkracht. De man heeft hierop niet gereageerd. Vervolgens heeft RSD het op de man te verhalen bedrag ambtshalve bepaald op € 997,-- per maand, ingaande 1 april 2014.

3.2.1

RSD heeft verzocht vast te stellen dat de man vanaf 1 april 2014 een bijdrage van € 997,-- per maand verschuldigd is aan RSD, zolang de bijstandsverlening aan de vrouw zal voortduren. De rechtbank heeft dat verzoek bij gebrek aan verweer toegewezen.

3.2.2

Op het beroep van de man heeft het hof bepaald dat de man voor de periode tot 1 januari 2015 een verhaalsbijdrage van in totaal € 2.000,-- moet voldoen. Het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Het heeft daartoe onder meer overwogen:

“7. Naar het oordeel van het hof geldt voor de periode met ingang van 1 januari 2015 het volgende. Met ingang van 1 januari 2015 zijn als gevolg van de invoering van de Participatiewet 2015 en de Wet hervorming kindregelingen diverse uitkeringsregelingen gewijzigd en zijn de tot dan toe bestaande kindregelingen in aantal teruggebracht. Als gevolg hiervan verleent de RSD geen bijstand meer ten behoeve van minderjarige kinderen. Dit betekent dat de uitkering van alleenstaande ouders is verminderd ten opzichte van de jaren daarvoor. Alleenstaande ouders die aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoen kunnen, ter (gedeeltelijke) compensatie, een verhoogd kindgebonden budget ontvangen dat door de Belastingdienst wordt uitbetaald.

8. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van het hof voor de RSD met ingang van 1 januari 2015 geen verhaalsrecht meer ten laste van de man ter zake van ten behoeve van de kinderen van partijen gemaakte kosten van bijstand. Dat de vrouw, zoals ter zitting is gebleken nog niet als alleenstaande is aangemerkt bij de RSD dient naar het oordeel van het hof niet voor rekening en risico van de man te komen. Voorts is tussen partijen niet (langer) in geschil dat de man naast een door hem in het kader van de reeds aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure vast te stellen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de vier minderjarigen geen draagkracht heeft voor enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw. Het wijst er daarbij op dat, gelet op het bepaalde in artikel 1:400, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, aan die vast te stellen kinderalimentatie voorrang toekomt boven de onderhoudsverplichting jegens de ex-echtgenote. Als gevolg hiervan bestaat naar het oordeel van het hof derhalve ook geen verhaalsrecht van de RSD ten laste van de man ter zake van uitsluitend ten behoeve van de vrouw gemaakte kosten van bijstand.”

3.3

Het cassatiemiddel is onder meer gericht tegen het oordeel dat voor RSD met ingang van 1 januari 2015 geen verhaalsrecht meer ten laste van de man ter zake van ten behoeve van de kinderen van partijen gemaakte kosten van bijstand bestaat.

4 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

5 Het middel in het principale beroep

6 Beslissing