Home

Hoge Raad, 22-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3685, 14/05344

Hoge Raad, 22-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3685, 14/05344

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 december 2015
Datum publicatie
23 december 2015
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:3685
Formele relaties
Zaaknummer
14/05344

Inhoudsindicatie

Lex mitior beginsel. Ambtshalve cassatie? 80a RO.

Verdachte is voor 4 feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 mnd voorwaardelijk en een taakstraf van 180 uren. Gelet op die straffen, die ook zijn opgelegd voor de misdrijven onder 4 en 5, en in aanmerking genomen dat het Hof blijkens zijn strafmotivering m.b.t. de feiten onder 2 heeft "gelet op het uit artikel 28c Wet op de loonbelasting 1964 voortvloeiende mildere sanctieregime", alsmede het feit dat het middel niet klaagt dat het Hof wat betreft feit 1 en 2 geen toepassing heeft gegeven aan het lex mitior-beginsel, gaat de Hoge Raad voorbij aan de conclusie van de AG daaromtrent. HR verklaart het beroep gezien 80a RO n-o.

AG: concludeert ambtshalve tot vernietiging wegens schending lex mitior-beginsel m.b.t. feiten 1 en 2.

Uitspraak

22 december 2015

Strafkamer

nr. S 14/05344

ARA/EC

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 september 2014, nummer 21/002916-14, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre opnieuw recht te doen.

2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.

Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. "feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk een der in artikel 10 van de Coördinatiewet sociale verzekeringen bedoelde verplichtingen niet en niet juist en niet volledig nakomen, meermalen gepleegd", 2. "feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk overtreden van artikel 58, lid 2 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, meermalen gepleegd" alsmede 4. "feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" en 5. "feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

Gelet op die straffen, die in elk geval ook zijn opgelegd voor de misdrijven onder 4 en 5, en in aanmerking genomen dat het Hof blijkens zijn strafmotivering wat betreft de feiten onder 2 heeft "gelet op het uit artikel 28c Wet op de loonbelasting 1964 voortvloeiende mildere sanctieregime" alsmede dat het middel niet klaagt dat het Hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het lex mitior-beginsel, gaat de Hoge Raad voorbij aan de kennelijk aan de conclusie van de Advocaat-Generaal ten grondslag liggende stelling dat het Hof - gelet op dat beginsel - voor de feiten onder 1 en 2 afzonderlijke straffen in de vorm van geldboetes had moeten opleggen.

2.2.

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.

2.3.

De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015.