Home

Hoge Raad, 13-10-2015, ECLI:NL:HR:2015:3029, 14/00423

Hoge Raad, 13-10-2015, ECLI:NL:HR:2015:3029, 14/00423

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 oktober 2015
Datum publicatie
14 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:3029
Formele relaties
Zaaknummer
14/00423
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 141

Inhoudsindicatie

1. HR: art. 81.1 RO. 2. Openlijk in vereniging plegen van geweld, art. 141.1 Sr. In vereniging gepleegd? HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2003:AL6209. Blijkens de wetsgeschiedenis is van het “in vereniging” plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is dus niet z.m. voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die “in vereniging” geweld pleegt. HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2015:713. De rechter zal moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. I.c. is ’s Hofs oordeel dat de bijdrage van de verdachte voldoende is om ten aanzien van hem te kunnen spreken van het “in vereniging” plegen van het bewezenverklaarde geweld, dat heeft bestaan uit het met vuurwapens schieten op twee woningen, niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de HR in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte het adres heeft gegeven, dat hij samen met vijf anderen naar die woning is gereden, dat hij tweemaal op de deur van de woning heeft geklopt, de naam van de bewoner heeft geroepen en de groep getalsmatig heeft versterkt. 3. Inzendtermijn, HR vermindert de gevangenisstraf en bepaalt de proeftijd op twee jaren. Conclusie AG over middel 2: anders.

Uitspraak

13 oktober 2015

Strafkamer

nr. S 14/00423

ARA/KD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 december 2013, nummer 24/002192-12, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de bewezenverklaring onder 2 en de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beoordeling van het tweede middel

3.1.

Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte openlijk "in vereniging" geweld tegen personen en goederen heeft gepleegd, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.

3.2.1.

Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 21 augustus 2011 te Almere met anderen, op de openbare weg, te weten de [a-straat] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (zijnde de aanwezigen in de woning aan de [a-straat] 7) en bewoners van de woning aan de [a-straat] 5, en goederen, te weten de woningen aan de [a-straat] 5 en 7, welk geweld bestond uit meerdere malen met vuurwapens op die woningen schieten en (daarbij) door de (keuken)ramen van die woningen schieten."

3.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:

"Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 september 2011 (pagina's 235 en verder van map 1 "art 16") voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

als verklaring van verdachte:

Ik ben benaderd door twee Albanezen voor een transport naar Engeland. Ik ken hen van het pokeren. Ik wist niet waar het om ging, maar ik wist wel dat het niet in de haak was. Ik zou kijken of ik iemand kon vinden die een transport voor deze jongens naar Engeland zou kunnen rijden. Ik ben toen naar [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) gegaan en heb het aan hem gevraagd. [betrokkene 1] kende iemand die [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ) heet. [betrokkene 1] zei dat [betrokkene 2] weer iemand wist die misschien dat transport zou kunnen regelen. Ik ben toen met [betrokkene 1] naar [betrokkene 2] gegaan. Toen was daar een jongen uit Almere. Hij stelde zich voor als [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ). Hij vertelde dat hij uit Jamaica kwam. [slachtoffer 1] wist iemand die het transport zou kunnen regelen. Dat moet 3 of 4 augustus zijn geweest. [slachtoffer 1] wist iemand die kon chaufferen naar Engeland. Ik wist diep van binnen wel dat het gewoon om drugs ging natuurlijk.

Op een maandag (het hof begrijpt: 8 augustus 2011) belde [slachtoffer 1] naar [betrokkene 2] en zei dat hij vandaag de spullen zou komen halen omdat de chauffeur die dag zou gaan rijden. Ik ben toen met [betrokkene 1] naar Amsterdam gereden. We zijn met twee auto's naar Amsterdam gereden. Wij zouden de Albanezen in een café ontmoeten. We hebben wat gedronken. Er is een Albanees bij [betrokkene 1] in de auto gestapt. Toen zijn ze weggereden. [betrokkene 1] heeft de spullen geladen. Ik ben toen naar Rotterdam gereden en [betrokkene 1] is doorgereden naar zijn huis omdat die [slachtoffer 1] er toen weer zou zijn. Het waren niet veel spullen. [betrokkene 1] zei dat het gewoon één tas was. Het ging om € 15.000,-, waarvan wij € 1.500,- zouden krijgen. [betrokkene 2] zou ook een gedeelte krijgen en [slachtoffer 1] zou een gedeelte krijgen en de rest zou voor de chauffeur van [slachtoffer 1] zijn. Diezelfde maandagavond kwam [slachtoffer 1] de tas met spullen die [betrokkene 1] had meegekregen van de Albanees bij hem thuis ophalen. De dinsdag, 9 augustus dacht ik, belde [slachtoffer 1] naar [betrokkene 1] . Hij vertelde dat de tas met drugs/spullen op donderdag (het hof begrijpt: 11 augustus 2011) in Engeland zou zijn. Ik ben op woensdag 10 augustus naar Marokko vertrokken. Ik kwam die zondag erop, 14 augustus, weer terug. In Marokko heb ik nog contact gehad met [betrokkene 1] . Ik wilde weten hoe het zat en of hij wat gehoord had. Ik zei tegen hem: 'Het zal toch niet dat je gefopt bent?' Dat was de donderdag dat ik belde. Vrijdag heb ik weer gebeld. Toen had hij nog niks gehoord. Die zondagnacht om 01.00 uur ben ik geland. Die middag (het hof begrijpt: 15 augustus 2011) is de Albanees uit Amsterdam bij mij geweest. Die maandag heb ik afgesproken met hem dat ik het zou gaan uitzoeken voor hem. Ik heb met hem afgesproken dat ik die dinsdag bij hem zou komen.

Ik ben naar [betrokkene 1] gegaan. [betrokkene 1] heeft [betrokkene 2] gebeld. Ik heb toen met [betrokkene 2] rond half zeven die maandag bij de Mac Donalds afgesproken. [betrokkene 1] was erbij. Ik zei dat ik nu echt gezeik had. Ik zei dat [slachtoffer 1] ons niet meer antwoordde. [betrokkene 2] zei dat hij hem net aan de telefoon had gehad. [betrokkene 2] zei dat hij hem wel zou helpen. Later heb ik het adres van [slachtoffer 1] van [betrokkene 1] gekregen. Ik had hem gevraagd of hij mij het adres van [slachtoffer 1] wilde geven. Ik wilde dat adres namelijk afgeven aan die Albanees in Amsterdam. Ik heb het papier met daarop het adres van [slachtoffer 1] en ook de gegevens van de auto waar hij in rijdt, van [betrokkene 1] gekregen. Ik moest weer bij dat café in Amsterdam zijn. Ik sprak daar weer dezelfde Albanees. Hij sprak altijd in het Engels met mij. In het café heb ik het adres van die [slachtoffer 1] afgegeven aan hem. De Albanees was niet boos. Een paar keer is de Albanees boos geweest. Hij wilde weten waar de spullen waren. Ik heb alleen gezegd dat ik het zou uitzoeken omdat ik het ook niet wist. Hij zei dat als ik het niet oploste ik alles moest betalen. Ik werd vervolgens constant op mijn huid gezeten door die Albanees.

In de dagen dat ik in Marokko zat is er een afspraak bij de Efteling geweest.

Ik weet dat ik de dag voordat ik bij [slachtoffer 1] langsging nog in Amsterdam ben geweest, bij de Albanees. Ik weet dat ze nadat ik het adres had gegeven nog langs zijn gereden bij [slachtoffer 1] . Dat is dan 1 of 2 keer geweest dat ze voorbij zijn woning zijn gereden.

De zondag van het schietincident (het hof begrijpt: 21 augustus 2011) hebben de Albanezen mij gebeld. Ik ben weer naar dat café in Amsterdam gereden. De Albanezen zeiden: 'We gaan daar nu naar toe [verdachte] en we gaan vragen waar de spullen zijn.' Ik denk dat we in totaal met zes man naar Almere zijn gegaan.

Eén van de mannen droeg een rood petje. Ik ben met deze man naar Almere gereden. Er reden twee andere auto's mee. Ik heb mijn auto aan het eind van de [a-straat] rechtsaf om de hoek geparkeerd. Ik ben naar de woning van nummer 7 gelopen samen met de jongen met het rode petje die bij mij in de auto zat. Ik zag op dat moment een Albanees staan die ik voor die avond niet eerder had gezien. Hij stond ter hoogte van nummer 7 aan de overkant van de weg. Ik ben naar de woning gelopen. Ik stond voor de deur en hoorde [slachtoffer 1] kletsen. Er stond een raampje open. Ik heb geklopt op de deur of een raam die naast de deur zat. Het was op dat moment ineens stil. De jongen met het rode petje stond net achter mij op dat moment. Ik denk dat ik [slachtoffer 1] hoorde praten, ik herkende zijn stem. Ik heb ' [slachtoffer 1] ' geroepen. Toen werd het stil. Toen heeft die jongen met het rode petje [slachtoffer 1] nog geroepen. Toen ik wegliep riep de jongen met het rode petje mij terug. Hij stond nog steeds op de rand van de stoep voor de woning van nummer 7. Hij zei tegen mij dat ik nogmaals moest kloppen op de voordeur. Ik heb toen weer geklopt op de voordeur. De andere man stond aan de kant van de woning ernaast, ik denk nummer 9. Toen ik wegliep bij de tweede keer kloppen hoorde ik dat iemand in de woning 'Go, Go' zei. Toen ik nog maar een paar stappen weg was keek ik achterom. Ik zag de jongen met het rode petje die recht voor de deur stond ineens schieten. Eerst één keer en vervolgens meerdere keren. Die jongen had een bruine schoudertas om. Ik zag dat zijn linkerhand in de tas hing. Dat viel mij op toen ik de eerste keer op de deur stond te kloppen. Daarom liep ik eigenlijk de eerste keer weg. Ik dacht dat hij een wapen of zo bij zich had. Ik had nooit gedacht dat hij zou gaan schieten, ik dacht dat ze misschien wat klappen zouden krijgen of zo. Toen ik net was weggelopen hoorde ik een eerste knal. Ik heb mij toen omgedraaid en zag hem toen schieten. Ik hoorde vervolgens nog een aantal schoten. De andere jongen is van nummer 9 naar de voordeur van nummer 7 gelopen. Ik zag deze jongen ook schieten met een pistool. Ik heb minstens 7 schoten gehoord. Ik ben direct naar mijn auto gelopen. Ik ben in mijn auto gestapt en alleen weggereden."

3.2.3.

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:

"6. Openlijke geweldpleging

Uit de hiervoor (...) genoemde feiten en omstandigheden volgt dat er op 21 augustus 2011 te Almere openlijk geweld is gepleegd.

Het hof is - zoals overwogen - van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met onder meer medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning aan de [a-straat] nummer 7 is gegaan en dat er op de woningen aan de [a-straat] nummers 5 en 7 is geschoten, terwijl zich in die woningen meerdere personen bevonden.

Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat er klappen zouden vallen. Hij heeft zich dan ook van tevoren gerealiseerd dat er geweld gepleegd zou worden. Niettemin heeft verdachte het adres gegeven, is hij samen met [medeverdachte 1] - en twee andere auto's met daarin meerdere personen - naar de woning gereden en heeft hij op de deur van de woning geklopt. Door mee te gaan heeft hij bovendien de groep getalsmatig versterkt.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte en zijn mededaders door meermalen op die woningen te schieten openlijk in vereniging geweld hebben gepleegd tegen de zich daarin bevindende personen. Het onder 2 ten laste gelegde kan aldus wettig en overtuigend bewezen worden."

3.3.

De tenlastelegging is toegesneden op art. 141 Sr. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende woorden "in vereniging" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel.

3.4.

Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6209, is van het "in vereniging" plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. De rechter zal moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, rov. 3.2.1 en 3.2.2).

3.5. '

s Hofs oordeel dat de bijdrage van de verdachte voldoende is om ten aanzien van hem te kunnen spreken van het "in vereniging" plegen van het bewezenverklaarde geweld, dat heeft bestaan uit het met vuurwapens schieten op twee woningen, is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte het adres heeft gegeven, dat hij samen met vijf anderen naar die woning is gereden, dat hij tweemaal op de deur van de woning heeft geklopt, de naam van de bewoner heeft geroepen en de groep getalsmatig heeft versterkt.

3.6.

Het middel faalt.

4 Beoordeling van het derde middel

4.1.

Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

4.2.

Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 303 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Voorts zal de Hoge Raad de proeftijd op 2 jaren bepalen.

5 Slotsom

6 Beslissing