Home

Hoge Raad, 19-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1693, 14/02113

Hoge Raad, 19-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1693, 14/02113

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 juni 2015
Datum publicatie
19 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:1693
Formele relaties
Zaaknummer
14/02113

Inhoudsindicatie

WSNP. Valt vordering gemeente tot terugbetaling teveel ontvangen bijstandsuitkering onder schone lei van art. 358 lid 1 Fw? Datum ontstaan vordering terugbetaling; intrekkingsbesluit met werking voor verleden (art. 54 lid 3 en 58 Wwb). Analoge toepassing art. 299 lid 1 onder b Fw.

Uitspraak

19 juni 2015

Eerste Kamer

14/02113

EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser],wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. M.E. Bruning,

t e g e n

de GEMEENTE HAARLEM,zetelende te Haarlem,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. S. Kousedghi.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het vonnis in de zaak C/15/201270/KG ZA 13-112 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 mei 2013;

b. het arrest in de zaak 200.130.032/01 van het gerechtshof Amsterdam van 18 februari 2014.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor de Gemeente toegelicht door haar advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.

De advocaat van de Gemeente heeft bij brief van 10 april 2015 op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

( i) [eiser] ontving sinds 12 november 2004 van de Gemeente een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb).

(ii) Ten aanzien van [eiser] is op 23 mei 2006 de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.

(iii) Bij besluit van 24 januari 2008 heeft de Gemeente van [eiser] een bedrag van € 34.335,36 teruggevorderd vanwege volgens de Gemeente door [eiser] ten onrechte genoten Wwb-uitkeringen en -toeslagen. Volgens de Gemeente heeft hij zonder daarvan melding te maken over de periode van 21 februari 2005 tot en met 22 juli 2007 voor zijn broer werkzaamheden verricht die economische waarde vertegenwoordigen.

(iv) Tegen dit besluit heeft [eiser] bezwaar gemaakt. Het bezwaar is voor een deel gegrond verklaard. De bestuursrechter heeft het besluit op bezwaar vernietigd en de Gemeente opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen omdat de Gemeente niet voldoende concreet heeft aangevoerd over welke perioden de bijstand wordt herzien en teruggevorderd.

( v) In het nieuwe besluit op bezwaar, van 5 augustus 2010, heeft de Gemeente het bedrag dat zij van [eiser] over de genoemde periode terugvordert, verlaagd tot € 8.632,19.

(vi) De rechtbank Haarlem heeft het beroep tegen dit nieuwe besluit op bezwaar bij uitspraak ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.

(vii) De rechtbank Haarlem heeft op 2 augustus 2011 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd zonder [eiser] een schone lei te verlenen. [eiser] heeft, zo stelt de rechtbank vast, gedurende de schuldsaneringsregeling een nieuwe schuld doen ontstaan (art. 350 lid 3, aanhef en onder d, Fw). De rechtbank doelt daarmee op de schuld aan de Gemeente.

(viii) Naar aanleiding van het door [eiser] ingestelde hoger beroep daartegen heeft het hof in rov. 2.4 onder meer overwogen:

“Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof het volgende. De schuld aan de gemeente Haarlem is ontstaan op de datum van het terugvorderingsbesluit, te weten 24 januari 2008 (herzien bij besluit van 5 augustus 2010), zodat sprake is van een nieuwe schuld in de zin van artikel 350 lid 3 onder d Fw. Mede gelet op het tijdsverloop sinds de periode waarop de terugvordering betrekking heeft (februari 2005 tot en met oktober 2007) en de omstandigheid dat de gemeente Haarlem de vordering al drastisch heeft verminderd, is het hof van oordeel dat het verwijt dat [eiser] ten aanzien van het laten ontstaan van deze schuld kan worden gemaakt, onvoldoende zwaar is om de voor [eiser] zeer ingrijpende consequentie van het onthouden van een schone lei te kunnen rechtvaardigen. Het hof weegt hierbij mee dat, voor zover het hof op basis van de beschikbare gegevens heeft kunnen vaststellen, geen sprake is geweest van opzettelijk en/of bewust frauderen door [eiser], met het oogmerk zich te bevoordelen. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [eiser] gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen steeds naar behoren is nagekomen en dat die schuldsaneringsregeling reeds is verlengd tot vijf jaar. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat [eiser] de schuldsaneringsregeling toch tot een goed einde heeft gebracht en dat deze met toekenning van de zogenoemde schone lei dient te worden beëindigd. De beslissing waarvan beroep zal worden vernietigd."

(ix) Het hof heeft de zaak voor verdere afdoening teruggewezen en de rechtbank heeft vervolgens als volgt beslist:

- stelt vast dat de schuldenaar niet in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;

- bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden;

- verstaat dat door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn.

( x) Blijkens een uittreksel uit het Centraal Insolventieregister is op 2 mei 2012 het einde van de schuldsanering met uitdeling aan de schuldeisers en met schone lei per 27 april 2012 gepubliceerd.

3.2

De Gemeente heeft ter incassering van de ten onrechte genoten Wwb-uitkeringen en –toeslagen beslag gelegd op de uitkering die [eiser] uit hoofde van de Wwb verkrijgt. [eiser] heeft in de onderhavige procedure onder meer opheffing van dat beslag gevorderd, stellende dat de vordering van de Gemeente onder de werking van de schone lei-verklaring valt en dus niet meer afdwingbaar is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Naar het oordeel van het hof is de vordering van de Gemeente tot terugbetalen van de ten onrechte uitbetaalde uitkeringen en toeslagen ontstaan met het nemen van het terugvorderingsbesluit en daarmee na het van toepassing worden op [eiser] van de schuldsaneringsregeling.

3.3

De klachten van onderdeel 1 betogen dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan met zijn oordeel dat de vordering van de Gemeente is ontstaan met het nemen van het terugvorderingsbesluit. Daartoe voeren de klachten onder 1b aan dat de terugvordering van een ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering voortvloeit uit een weliswaar beëindigde maar voorafgaand aan de schuldsanering reeds bestaande rechtsbetrekking, als bedoeld in art. 299 lid 1, onder b-e, Fw, waardoor die vordering onder de werking van de schone lei van art. 358 lid 1 Fw valt.

3.4.1

Art. 58 Wwb, dat de terugvordering door de Gemeente van ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand regelt, sluit blijkens zijn redactie aan bij de regels van de onverschuldigde betaling. De onderhavige zaak stelt de vraag aan de orde of in dit geval van onverschuldigde betaling kan worden gesproken, en zo ja met ingang van welk tijdstip, nu het enkele genieten van bijstand zonder dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het ontvangen daarvan, nog niet meebrengt dat die bijstand moet worden terugbetaald. Voor terugvordering is immers een besluit tot intrekking vereist (art. 54 lid 3 Wwb).

Voor zover het intrekkingsbesluit meebrengt dat aan het besluit tot toekenning werking wordt ontnomen met ingang van een tijdstip in het verleden, moet de vanaf dat tijdstip ten onrechte genoten bijstand worden aangemerkt als onverschuldigd betaald.

3.4.2

Vervolgens rijst de vraag of de vordering tot terugbetaling van bijstand die in de periode voorafgaand aan het van toepassing worden van de schuldsaneringsregeling ten onrechte is genoten, valt onder de werking van de schuldsaneringsregeling, indien het terugvorderingsbesluit pas na het van toepassing worden van de schuldsaneringsregeling is genomen. Die vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Art. 299 lid 1, aanhef en onder b, Fw bepaalt dat de schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan uit hoofde van – onder meer – vernietiging van een vóór die uitspraak met de schuldenaar gesloten overeenkomst. Een besluit tot intrekking van ten onrechte genoten bijstand met ingang van een in het verleden gelegen tijdstip dient, wat betreft de daaruit voortvloeiende verplichting tot terugbetaling, op één lijn te worden gesteld met de vernietiging van een overeenkomst met terugwerkende kracht. Daarom dient daarop de bepaling van art. 299 lid 1, aanhef en onder b, Fw overeenkomstig te worden toegepast. Het hof heeft dit miskend. De klachten van onderdeel 1b slagen derhalve en de overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4 Beslissing