Hoge Raad, 16-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1662, 14/00645
Hoge Raad, 16-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1662, 14/00645
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 juni 2015
- Datum publicatie
- 17 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1662
- Zaaknummer
- 14/00645
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht art. 272 Sr. Is fictieve informatie aan te merken als een geheim a.b.i. art. 272 Sr? Vervolg op ECLI:NL:HR:2011:BP4650. Het middel is gebaseerd op de opvatting dat de informatie betreffende een ontmoeting tussen X en Y niet kan worden aangemerkt als een geheim dat bewaring verdient, aangezien die informatie (deels) gefingeerd/verzonnen was. Die opvatting is onjuist, nu deze naar het Hof heeft vastgesteld was bestemd om niet verder te worden bekendgemaakt.
Uitspraak
16 juni 2015
Strafkamer
nr. 14/00645
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 9 december 2013, nummer 23/003167-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het tweede middel
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat fictieve informatie is aan te merken als een geheim in de zin van art. 272 Sr.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"in de periode van 9 januari tot en met 12 januari 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] een geheim, waarvan hij en zijn mededader [medeverdachte] wisten dat hij uit hoofde van zijn, verdachtes ambt, te weten als rechercheur van politie, verplicht was dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers hebben hij en zijn mededader [medeverdachte] in voornoemde periode informatie betreffende een ontmoeting tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], verstrekt aan een persoon, te weten N.C.J. Meijering, niet zijnde een persoon die van die gegevens kennis mocht dragen."
Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte, destijds werkzaam als rechercheur bij de politie, heeft vertrouwelijke politie-informatie doorgegeven aan de medeverdachte, die deze informatie weer heeft doorgegeven aan zijn raadsman. Het betrof (deels) gefingeerde/verzonnen informatie betreffende een op handen zijnde ontmoeting in het criminele milieu tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die de verdachte ter hand werd gesteld in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de vermoedelijke betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachte bij het lekken van vertrouwelijke politie-informatie.
Art. 272, eerste lid, Sr luidt als volgt:
"Hij die enig geheim, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie."
Het middel is gebaseerd op de opvatting dat de informatie betreffende een ontmoeting tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet kan worden aangemerkt als een geheim dat bewaring verdient, aangezien die informatie (deels) gefingeerd/verzonnen was. Die opvatting is onjuist, nu deze naar het Hof heeft vastgesteld was bestemd om niet verder te worden bekendgemaakt.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3 Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.