Home

Hoge Raad, 10-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1744, 12/02443

Hoge Raad, 10-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1744, 12/02443

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 december 2013
Datum publicatie
10 december 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:1744
Formele relaties
Zaaknummer
12/02443

Inhoudsindicatie

Ondervragingsrecht. In ’s Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat de betrokkenheid van verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen dan de verklaring van getuige X en dat dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die verdachte betwist. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, zodat het Hof de verklaringen van getuige X tot het bewijs kon bezigen.

Uitspraak

10 december 2013

Strafkamer

nr. 12/02443

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 mei 2012, nummer 21/000596-10, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2. Beoordeling van het tweede middel

2.1.

Het middel behelst de klacht dat het Hof de verklaringen van de getuige [medeverdachte 2] tot het bewijs heeft gebezigd, terwijl de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen en de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit niet in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.

2.2.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 21 juni 2007 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool vijf kogels op [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."

2.3.

Voor de bewijsvoering waarop deze bewezenverklaring steunt wordt verwezen naar de weergave daarvan in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.2 voor de beoordeling van het middel is in het bijzonder nog van belang hetgeen het Hof ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2] heeft overwogen:

"[medeverdachte 2] is zowel door de politie als door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord. Op 1 september 2009 heeft [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd die ging over de inzet van informant '[A]'. Op 1 en 14 december 2009 en op 8 maart 2011 is [medeverdachte 2] nogmaals door de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft toen aangegeven te blijven bij zijn verklaringen zoals afgelegd bij de politie en zich verder te beroepen op zijn verschoningsrecht.

Het hof is van oordeel dat de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen op hoofdlijnen consistent zijn. Voorts heeft [medeverdachte 2] zijn bekennende verklaringen niet alleen afgelegd op het politiebureau, maar heeft hij tevens uitlatingen gedaan over de schietpartij buiten een verhoorsituatie om. Dit blijkt onder andere uit OVC (opnemen vertrouwelijke communicatie) gesprekken, uit telefoontaps en uit de gesprekken met '[A]' zoals hieronder zal worden weergeven.

In een telefoongesprek op 13 november 2008 te 09:38 uur tussen [medeverdachte 2] en zijn partner [betrokkene 1] wordt gepraat over het programma Opsporing Verzocht. [betrokkene 1] zegt dat er mensen zullen zijn die [medeverdachte 2] zullen herkennen.

In een telefoongesprek op 16 november 2008 te 23:08 uur tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] zegt [medeverdachte 2] dat hij een afspraak heeft gemaakt dat als hij vast komt te zitten er voor [betrokkene 1] iedere keer een krant in de brievenbus komt met een envelop met geld ertussen. [medeverdachte 2] heeft tegen verdachte gezegd dat er meer geld bijbetaald moest worden. Op een vraag van [betrokkene 1] antwoordt [medeverdachte 2] dat verdachte hem zelf ook knijpt.

In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] op 18 november 2008 te 23:11 uur heeft [medeverdachte 2] gezegd dat hij die Turken heeft gesproken en dat ze bij hem aan de deur zijn geweest. [betrokkene 1] zegt dat als die lui weer komen, [medeverdachte 2] opslag moet vragen. Hierop antwoordt [medeverdachte 2] dat er weer gedokt moet worden: er moet minimaal € 10.000,- bij. Verder wordt gesproken over de voorbereiding. [medeverdachte 2] zegt dat ze er heel lang mee bezig waren. [betrokkene 1] zegt daarop dat 'hun alles uit hadden moeten zoeken en dan pas moet jij komen'. Nadat [betrokkene 1] is geconfronteerd met dit OVC gesprek waarin zij spreekt over 'Turken aan de deur', heeft zij verklaard daarmee te bedoelen dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] op kwam halen om hem naar verdachte te brengen.

In gesprekken met informant '[A]' heeft verdachte gezegd dat hij de moord op [slachtoffer] heeft gepleegd, dat hij daarvoor benaderd was door Turken en daarvoor € 10.000,- had gekregen.

Verder heeft [medeverdachte 2] getoond daderwetenschap te hebben. Zo heeft hij tegen zowel '[A]' als tegen [betrokkene 1] gezegd dat hij vijf keer heeft geschoten. Tegen [A] heeft hij voorts gezegd dat het kaliber van de patronen 7.65 mm was.

De verklaringen van [medeverdachte 2] bevatten daarnaast vele details en worden ondersteund door andere onderzoeksresultaten, zoals verklaringen van getuigen in de omgeving van verdachte, zoals zijn moeder, broer en vriendin.

Getuige [getuige 1], de moeder van [medeverdachte 2], heeft verklaard dat een zwarte scooter bij haar in de schuur heeft gestaan.

Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij verdachte begin 2007 heeft leren kennen en dat zijn broer [medeverdachte 2] klusjes deed voor verdachte. Eind 2006/begin 2007 zat [medeverdachte 2] in de financiële problemen en was hij drugsverslaafd. [medeverdachte 2] heeft hem verteld dat hij door verdachte was benaderd om voor geld iemand dood te schieten. De voorbereiding heeft ongeveer een halfjaar geduurd. [medeverdachte 2] heeft op een Peugeot Zenith gereden. Die scooter heeft [medeverdachte 2] van verdachte gekregen in februari/maart/april 2007. Die scooter heeft ook een tijdje bij zijn moeder in de schuur aan de [a-straat] in Apeldoorn gestaan. Dat was begin 2007. [medeverdachte 2] werd regelmatig door verdachte opgehaald tussen 06:00 uur en 08:00 uur 's morgens. [medeverdachte 2] stapte dan bij verdachte in de auto. Vanaf daar reed hij naar Apeldoorn Noord, zo heeft [getuige 2] gehoord van [medeverdachte 2]. [getuige 2] heeft gezien dat verdachte soms met zijn auto achter [medeverdachte 2] - die op een scooter zat - aanreed. [medeverdachte 2] heeft hem een wapen laten zien. Het was een pistool dat er ongeveer hetzelfde als een politiepistool uit zag. Het magazijn zat nog helemaal vol met kogels en er zat nog een kogel in de kamer. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat [verdachte] een Citroën Berlingo voor [medeverdachte 2] heeft gekocht om daarmee werkzaamheden te verrichten. [medeverdachte 2] moest bijvoorbeeld goederen halen voor het café, maar hij moest ook wel eens iemand in elkaar slaan of weedhokjes leeghalen.

Getuige [betrokkene 1], de partner van [medeverdachte 2], heeft verklaard dat [medeverdachte 2] de dag van de schietpartij tegen haar heeft gezegd dat hij [slachtoffer] had neergeschoten. In de loop van die week heeft [betrokkene 1] gevraagd in wiens opdracht hij heeft gehandeld en zei '...dat het zeker die Turken waren'. [medeverdachte 2] heeft toen gezegd dat hij de opdracht van verdachte had gekregen. Verdachte kwam aanvankelijk één keer per week, en later vaker, bij hen aan de deur. [medeverdachte 3] haalde [medeverdachte 2] ook wel eens op. Dat was in de week na de inbraak (hof: van 29 mei 2007). In de tijd dat ze in Apeldoorn woonden, had [medeverdachte 2] heel veel contact met verdachte en [medeverdachte 3]. Sinds ze in Zutphen wonen niet meer. Per 1 augustus 2007 zijn ze naar Zutphen verhuisd. [medeverdachte 2] heeft de week na de moord geld ontvangen voor het doden van [slachtoffer]. Hij had een stapel geld bij zich, dat verpakt zat in zilverfolie. In het zilverfolie zaten verschillende pakketjes geld in doorzichtig folie. [medeverdachte 2] had haar verteld dat het totale bedrag € 10.000,- was. [medeverdachte 3] heeft ze voor het eerst gezien toen [medeverdachte 3] samen met verdachte [medeverdachte 2] kwam ophalen. Dit is geweest voor de moord op [slachtoffer]. [medeverdachte 3] reed omdat verdachte zich meestal liet rijden.

Daarnaast hebben ook getuigen die zich niet in de relatie- dan wel familiesfeer van [medeverdachte 2] bevinden verklaringen afgelegd waardoor de verklaringen van [medeverdachte 2] worden bevestigd, zoals de getuigen [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte zelf.

Getuige [getuige 3], de vriendin van verdachte [medeverdachte 3], heeft verklaard dat zij aan de [b-straat] woont en een kelderbox heeft. [medeverdachte 3] en zij hadden als enigen de sleutel van haar woning en de kelderbox. In haar kelderbox stond een jerrycan. Ten aanzien van haar rode Ford Ka, heeft zij verklaard dat zij die regelmatig aan [medeverdachte 3] heeft uitgeleend. Voorts heeft zij verklaard dat zij bij TNT heeft gewerkt en dat zij in september 2006 een doos met werkkleding heeft ontvangen. In de doos zaten onder andere handschoenen, een sweater en een TNT jas. Alle kleding zat nieuw in plastic verpakt. De doos met de werkkleding bewaarde ze in haar kelderbox. Toen ze de doos met kleding weer inleverde bij TNT heeft ze niet gecontroleerd of alles erin zat.

Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op 21 juni 2007 rond 08:40 uur bij de Koning Lodewijklaan een Ford Mondeo, oud model met kofferbak, heeft gezien. Het linker voorportier stond open. Een man op straat naderde de Ford Mondeo. De beide mannen hebben met elkaar gesproken. De man die in de auto zat, stapte uit en liep weg. Nadat de bestuurder was uitgestapt is de tweede man - die eerder de auto was genaderd - in de auto gestapt en weggereden in de richting van de Sprengenweg. De getuige stak de straat over en, na ongeveer vijftien, meter de Saturnusweg opgelopen te zijn, zag de getuige vanachter de flat een zwarte bromfiets met een hoge snelheid wegrijden. De bromfiets reed dezelfde kant op als de Ford Mondeo Hij omschrijft de huidskleur van de man die met de brommer weg reed als bruiner dan van de gemiddelde Nederlander. Hij denkt in de richting van Marokkaans of Turks.

Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij in het bezit was van een Ford Mondeo. De Mondeo staat op zijn naam, maar hij heeft de auto samen met zijn broer [medeverdachte 3] gekocht. Van deze auto maakten alleen [getuige 5] en zijn broer [medeverdachte 3] gebruik.

Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij een sleutel had van de kelderbox van [getuige 3] en dat verdachte ook wel eens gebruik maakte van de kelderbox. Verdachte vroeg dan de sleutel van [medeverdachte 3] en gebruikte die sleutel. [medeverdachte 3] was er niet altijd bij als verdachte naar de kelderbox ging. Ten aanzien van de Ford Ka van [getuige 3] heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij regelmatig de rode Ford Ka van haar heeft geleend. Hij heeft voorts verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van een Ford Mondeo. Die was van hem.

Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank van 12 januari 2010 verklaard dat hij aanwezig was bij de koop van de Berlingo.

Tenslotte vinden de verklaringen van [medeverdachte 2] steun in meer objectieve onderzoeksresultaten zoals het onderzoek naar de verschillende auto's en het onderzoek naar de [b-straat] en de [c-straat].

Uit de gegevens van de RDW blijkt dat [medeverdachte 3], geboren op 27 februari 1982 te Apeldoorn een Ford Mondeo met het kenteken [AA-00-BB] van 22 november 2005 tot 7 maart 2007 op zijn naam had staan. Vanaf die datum tot 3 april 2008 heeft de auto op naam van zijn broer [getuige 5] gestaan. Uit gegevens van het Centraal Justitieel Incassobureau blijkt dat [medeverdachte 3] op 27 november 2006 in Apeldoorn in deze auto is bekeurd. Voorts is gebleken dat [medeverdachte 3] enkele malen door politieambtenaren in deze auto als bestuurder is gesignaleerd.

Uit de gegevens van het RDW blijkt dat [medeverdachte 3] vanaf 26 juni 2007 een Citroen Berlingo op zijn naam heeft gehad.

[medeverdachte 2] is met verbalisanten langs de flat/kelderbox gereden, hij heeft aangewezen welk kelderbox het betreft. Het betreft een kelderbox gelegen in een flat aan de [b-straat] met perceelnumers 2b t/m 60 als de flat waar [getuige 3] woont. [getuige 3] blijkt te wonen aan de [b-straat] 58 te Apeldoorn. Zij is een vriendin van [medeverdachte 3].

[medeverdachte 2] is met verbalisanten langs de flat gereden aan de [c-straat]. [medeverdachte 2] heeft aangewezen om welke flat aan de [c-straat] het hier ging: de portiek (trappenhal) met huisnummers 144-155. Getuige [getuige 6] woont aan de [c-straat] 153 en heeft verklaard verdachte te kennen. Verdachte kwam wel eens bij hem thuis. Verdachte noemt [getuige 6] ook wel [getuige 6] of [getuige 6]. Verdachte heeft op 19 juni 2007 gebeld en naar [getuige 6] gevraagd en is later die dag door ene [betrokkene 2] teruggebeld vanaf het vaste telefoonnummer van de woning van [getuige 6]. Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank van 12 januari 2010 verklaard [getuige 6] te kennen.

Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Het verweer dat verdachte heeft aangegeven dat hij [medeverdachte 2] pas na de moord op [slachtoffer] heeft leren kennen wordt door het hof op grond van hetgeen hierboven is opgenomen, verworpen. De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat [medeverdachte 2] zich heeft vergist met de tweelingbroer van verdachte is door de verdediging niet nader onderbouwd. Ten overvloede merkt het hof op dat [medeverdachte 2] in zijn verklaringen telkens de voornaam van verdachte, [verdachte], gebruikt en dat op grond daarvan een verwisseling al moet worden uitgesloten."

2.4.

In de onder 2.3 weergegeven overwegingen ten aanzien van de verklaring van de getuige [medeverdachte 2] die zich bij herhaling heeft beroepen op zijn verschoningsrecht, wijst het Hof erop dat de getuige blijkens verklaringen van zijn partner [betrokkene 1], zijn broer [getuige 2] en politiële informant "[A]" ook "buiten de verhoorsituatie om" jegens hen over de rol van de verdachte heeft verklaard. Het Hof overweegt voorts dat de verklaringen van [medeverdachte 2] "worden ondersteund door andere onderzoeksresultaten, zoals verklaringen van getuigen in de omgeving van verdachte, zoals zijn moeder, broer en vriendin", en getuigen "die zich niet in de relatie- dan wel familiesfeer van [medeverdachte 2] bevinden", alsmede in "meer objectieve onderzoeksresultaten, zoals het onderzoek naar de verschillende auto's". In deze overwegingen ligt besloten het oordeel van het Hof dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen dan de verklaring van de getuige [medeverdachte 2] en dat dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die de verdachte betwist. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, zodat het Hof de verklaringen van de getuige [medeverdachte 2] tot het bewijs kan bezigen.

2.5.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3 Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren.

5 Slotsom

6 Beslissing