Home

Hoge Raad, 26-06-2012, BW9188, 11/00777

Hoge Raad, 26-06-2012, BW9188, 11/00777

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 juni 2012
Datum publicatie
26 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW9188
Formele relaties
Zaaknummer
11/00777

Inhoudsindicatie

Falende bewijsklacht medeplegen.

Uitspraak

26 juni 2012

Strafkamer

nr. S 11/00777

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 februari 2011, nummer 23/001916-10, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 22 augustus 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2512 gram (ongeveer 10.617 pillen) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Een proces-verbaal van 28 augustus 2007, opgemaakt door mr. M. Koole, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Haarlem.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 augustus 2007 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van verdachte:

Ik heb die tas afgelopen dinsdag (het hof begrijpt: 21 augustus 2007) onder mijn bed gevonden, ik wist dat die tas van [betrokkene 1] was en heb tegen hem gezegd dat hij die tas moest weghalen. Ik heb de tas niet verstopt, deze lag gewoon in mijn kamer op de grond. [Betrokkene 1] zei dat hij de spullen op woensdag zou komen halen. Toen [betrokkene 1] en ik woensdagavond bij mijn huis aankwamen, was de politie er al geweest.

2. Een proces-verbaal met nummer LJN PL1234/07-106012 van 25 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde dossierpagina 38 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 augustus 2007 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:

Ik heb de pillen op 21 augustus 2007 gevonden. Ik vond ze onder het bed bij het opruimen. Ik pakte de tas en deed deze open en zag twee plastic zakken met pillen. Deze pillen zijn van [betrokkene 1]. Toen ik ontdekte dat deze tas onder mijn bed lag heb ik [betrokkene 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 1]) hierover aangesproken. [Betrokkene 1] is bij me geweest op de dag dat de politie bij mij binnen is geweest (het hof begrijpt: 23 augustus 2007). Hij kwam zijn tas halen.

3. Een verslag van binnentreden met nummer PL 123407-106012 van 22 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde dossierpagina 15 e.v.).

Dit verslag houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Op 22 augustus 2007 ben ik, vergezeld van 7 opsporingsambtenaren, krachtens een machtiging van M. van Damme, hulpofficier van justitie, welke machtiging op 22 augustus 2007 is gegeven op grond van artikel 54 en 55 Wetboek van Strafvordering en artikel 9 Opiumwet, binnengetreden in de woning gelegen aan het adres [a-straat 1] te Hoofddorp, zulks ter huiszoeking. In de woning bleek niemand aanwezig. Als bewoner stond ingeschreven:

naam: [achternaam verdachte]

voornamen: [voornaam verdachte].

4. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 23 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar A. van Eek (doorgenummerde dossierpagina 17 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde opsporingsambtenaar:

Op 22 augustus 2007 heb ik, mr. A. van Eek, officier van justitie, in het strafrechtelijk onderzoek tegen [verdachte], doorzocht: [a-straat 1] te Hoofddorp.

Op voornoemde plaats zijn door mij, voornoemde officier van justitie, de voorwerpen, vermeld op de bij dit proces-verbaal behorende bijlage II in beslag genomen:

LIJST VAN IN BESLAG GENOMEN GOEDEREN

een rugzak inhoudende twee plastic zakken, waarin een grote hoeveelheid pillen, vermoedelijk XTC-pillen (slaapkamer klein).

5. Een proces-verbaal met nummer 07-106012 van 23 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde dossierpagina 25 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:

Gezien de uiterlijke kenmerken van de goederen, te weten doorzichtige plastic zakken inhoudende een grote hoeveelheid XTC tabletten. In het totaal zaten er omgerekend in zak één: 5075 pillen, in zak twee: 5542. In totaal zaten er 10.617 pillen in de zakken.

Vervolgens heb ik deze goederen getest. Hierbij werd gebruikgemaakt van een Drugs Test Field Kit, van de firma M.M.C. International.

Op donderdag 23 augustus 2007 heb ik de in beslag genomen pillen op voorgeschreven wijze getest met de zogenaamde "XTC test" van augustus 2006, batchnummer COC/2006/174 en houdbaarheidsdatum tot augustus 2009.

Na deze test zag ik dat de kristallen in de testampul binnen enkele seconden een kleuromslag aangaven van de kleur zwart. Deze kleurontwikkeling heeft als indicatie dat de stof vermoedelijk de aanwezigheid van XTC betreft.

6. Een proces-verbaal met nummer LJN PL1234/07-106012 van 25 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde dossierpagina 56 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 augustus 2007 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1]:

Ik heb bij [verdachte] wat dingen verstopt. Dit was ongeveer twee weken geleden. Ik heb XTC pillen, die in twee afzonderlijke verpakkingen waren gestopt, in een tas onder het bed van [verdachte] verstopt.

De twee zakken met pillen zaten volgens mij in een Albert Heijn tas en deze zaten weer in een rugzak. Ik heb deze plek uitgekozen, omdat ik weet dat [verdachte] daar niet vaak slaapt. Ik heb die pillen bij mijn vriend in huis verstopt, omdat ik dacht dat het daar veilig was. Ik ging naar [verdachte] en heb bij de woning aangebeld. Meestal gaan we in de woonkamer zitten. Ik weet dat [verdachte] zich nog even moest douchen. Ik ben toen op het idee gekomen om de tas onder zijn bed te verstoppen. [Verdachte] heeft mij op dinsdag 21 augustus 2007 gebeld met de mededeling dat hij een tas met pillen onder zijn bed had gevonden. [Verdachte] zei mij dat hij wilde dat het wegging. Ik heb hem gezegd mij even de tijd te geven en dat ik het zou weghalen. Ik moest namelijk eerst bekijken waar ik het kon terugbrengen. De pillen waren roze van kleur en er stond Armani op.

7. Een verslag met zaaknummer 2007.09.13.074, kenmerk LJN PL1266/07-106012, van 8 oktober 2007, opgemaakt door ing. A.G.A. Spong, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, Nederlands Forensisch Instituut.

Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

Kenmerk: 2196.MA. 001 10 tabletten. Paars, diepdruk: Armani logo bevat MDMA

Kenmerk: 2196.MA.002 10 tabletten. Paars, diep druk: Armani logo bevat MDMA."

2.2.3. Voorts heeft het Hof, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, nog het volgende overwogen:

"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte geen opzet op de aanwezigheid van de MDMA-pillen heeft gehad, nu deze pillen niet van hem, maar van medeverdachte [betrokkene 1] waren.

Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft, blijkens zijn verklaring bij de politie d.d. 25 augustus 2007, de pillen op 21 augustus 2007 onder zijn bed aangetroffen. Hij heeft vervolgens zijn vriend [betrokkene 1], aan wie de pillen toebehoren, gebeld met de vraag of hij deze pillen kwam ophalen. Tijdens de doorzoeking op 23 augustus 2007 zijn de pillen in beslag genomen.

Uit het vorenstaande blijkt, dat de verdachte wist van de (verboden) pillen en hij deze toch onder zijn bed heeft laten liggen. Met andere woorden: de verdachte heeft de MDMA-pillen opzettelijk aanwezig gehad in zijn woning."

2.3. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging heeft het Hof kunnen oordelen dat de verdachte wat betreft het bewezenverklaarde opzettelijk aanwezig hebben van de in de bewezenverklaring vermelde pillen zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van die gedraging. Dat oordeel is naar de eis der wet met redenen omkleed.

2.4. Het middel faalt.

3. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 juni 2012.