Home

Hoge Raad, 05-06-2012, BW7368, 11/00430

Hoge Raad, 05-06-2012, BW7368, 11/00430

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juni 2012
Datum publicatie
5 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW7368
Formele relaties
Zaaknummer
11/00430

Inhoudsindicatie

Ambtshalve verjaring.

Uitspraak

5 juni 2012

Strafkamer

nr. S 11/00430

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 december 2002, nummer 20/001474-01, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.W. van der Kruijs, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen wat betreft de beslissingen ten aanzien van de bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging ter zake die feiten, alsmede dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak, gelet op het bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde feit 4, zal vernietigen wat betreft de strafoplegging en de zaak in zoverre zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd en voor zover hier van belang -:

1. smaadschrift, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 30 november 1999;

2. eenvoudige belediging, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 29 november 1999;

3. verduistering, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 mei 1997 tot en met 5 februari 1998;

4. valsheid in geschrift, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 mei 1997 tot en met 5 februari 1998;

5. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, gepleegd op of omstreeks 24 oktober 1999.

Deze feiten zijn bewezenverklaard. Het Hof heeft de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.

2.2. Het bij verstek gewezen arrest van het Hof is uitgesproken op 18 december 2002. Bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een mededeling als bedoeld in art. 366 Sv van 28 maart 2003. Uit de stukken blijkt niet dat gedurende zes jaren nadien enige daad van vervolging is verricht als bedoeld in art. 72 Sr, zoals deze bepaling luidt na de inwerkingtreding van de Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 596 (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten). De in art. 70, aanhef en onder 2°, (oud) Sr bepaalde termijn van verjaring is wat betreft het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde dus verstreken, zodat ten aanzien van die feiten het recht tot strafvordering is vervallen.

3. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 2 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde, alsmede de strafoplegging;

verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde feit op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juni 2012.