Home

Hoge Raad, 15-11-2011, BP7544, 08/04418

Hoge Raad, 15-11-2011, BP7544, 08/04418

Inhoudsindicatie

Piranha. AIVD. Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV 2002). Toetsing van door de AIVD vergaard bewijsmateriaal. HR herhaalt de relevante overwegingen uit HR LJN AV4122 m.b.t. de toetsing van onderzoek verricht door inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het Hof heeft, gelet op het ambtsbericht van de AIVD het verzoek van de verdediging om alle door de AIVD opgenomen gesprekken tussen de verdachte en haar familieleden en tussen familieleden van de verdachte onderling ter beschikking te krijgen afgewezen, alsmede het verzoek om een AIVD medewerker te horen. Het Hof heeft het zgn. apothekersgesprek echter als cruciaal bestempeld en tot het bewijs gebezigd. In die omstandigheden had het Hof aanleiding moeten vinden de afwijzing van de verzoeken breder te motiveren. De HR bespreekt de middelen voor het overige niet en verwijst de zaak naar het Hof A'dam. Conclusie AG: anders.

Uitspraak

15 november 2011

Strafkamer

nr. 08/04418

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 oktober 2008, nummer 22/007351-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 1 december 2006 - de verdachte ter zake van

- 1A en 1B. "Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven",

- 2. en 3. de eendaadse samenloop van "Medeplegen van met het oogmerk om voor te bereiden en te bevorderen, dat moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk wordt begaan, door gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen trachten te verschaffen, voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf" en "Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, beide begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en gemakkelijk te maken",

- 2. en 4. de eendaadse samenloop van "Medeplegen van met het oogmerk om voor te bereiden en te bevorderen, dat moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk wordt begaan, door gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen trachten te verschaffen, voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf" en "Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, beide begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en gemakkelijk te maken",

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De middelen zijn mondeling toegelicht.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de veroordeling voor de feiten 1A, 1B en 2 en de strafoplegging, tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Bewezenverklaring en nadere bewijsoverwegingen van het Hof

3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1.A

zij in de periode van 11 november 2004 tot en met 14 oktober 2005 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door haar, verdachte, en [medeverdachte] en [betrokkene 10] en [betrokkene 9] en [betrokkene 5] en [betrokkene 12], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 83 Wetboek van Strafrecht, te weten:

- doodslag, te plegen met een terroristisch oogmerk en/of

- moord, (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en/of

- het voorhanden hebben van en/of doen binnenkomen en/of doen uitgaan van wapens van de categorieën II en/of III en van munitie van categorieën II en/of III, (te) begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken,

en

B

zij in de periode van 11 november 2004 tot en met 14 oktober 2005 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door haar, verdachte, en [medeverdachte] en [betrokkene 10] en [betrokkene 9] en [betrokkene 5] en [betrokkene 12], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:

- het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het leven te beroven

- het voorhanden hebben van en/of doen binnenkomen en/of doen uitgaan van wapens van de categorieën II en/of III en van munitie van categorieën II en/of III;

2.

zij in de periode van april 2005 tot en met 14 oktober 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om moord en/of doodslag, zulks telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, te plegen op één of meer politici uit Nederland voor te bereiden en/of te bevorderen:

- gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van één of meer van die misdrijven aan zich of anderen heeft getracht te verschaffen en

- voorwerpen voorhanden heeft (gehad) waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van één of meer van die misdrijven,

immers hebben/heeft verdachte en/of haar mededaders:

- één of meer vuurwapens in hun bezit gehad (te weten een AGRAM 2000 met bijbehorende munitie, een geluiddemper, een (op een) CZ, type Vz-61 Scorpion (gelijkend voorwerp) en/of een revolver en/of

- één of meer vuurwapens vervoerd en/of

- met een vuurwapen in een bos geschoten en/of

- gasmaskers in hun/zijn bezit gehad en/of

- bivakmutsen in zijn bezit gehad en/of

- computers en/of CD-roms voorhanden gehad met daarop één of meer bestanden, bevattende instructies voor het maken en/of gebruiken van wapens en/of explosieven (waaronder een zogenaamde bomgordel en instructies voor het ombouwen van een mobiele telefoon tot afstandbediening) en/of giffen en/of instructies met betrekking tot (militaire) training en/of gevechtstechnieken en/of overlevingstechnieken en/of de werkwijze van politie en veiligheidsdiensten (Bouwstenen van naties.doc (ondermeer bevattende het document: "Hoe kan ik mijzelf ontwikkelen voor de Jihad"), (in een map/folder genaamd: i3dad:) 0475-1.ram en 19.zip/thacoman_booad.doc, veiligheid.doc) en/of

- bijeenkomsten gehouden en/of overleg gevoerd en/of

- op afgeschermde wijze met elkaar gecommuniceerd via internet en/of e-mail (ondermeer via één speciaal daarvoor aangemaakte e-mail account) en/of

- een telefoongesprek gevoerd met een medewerkster van een apotheek waarin wordt gevraagd welke mensen die in de Tweede Kamer werken in die apotheek komen en wat hun adressen zijn en/of

- een lijst gemaakt en/of geprint en/of voorhanden gehad met namen en adressen van politici (van onder meer de heren Zalm, Balkenende en Wilders en de dames Hirsi Ali en Griffith) en/of

- een briefje gemaakt en voorhanden gehad met daarop (gecodeerd) de namen en adressen van politici (te weten van de heren Weisglas, van der Vlies, Marijnissen en Dittrich) en/of

- een afscheidsboodschap (een zogenaamd zelfmoordtestament) opgenomen/gemaakt en in het bezit gehad met als kennelijke doel deze boodschap openbaar te (laten) maken na de uitvoering van voornoemd(e) misdrij(f)(ven), ondermeer inhoudende een filmopname van [betrokkene 5] met op de achtergrond een (op een) automatisch vuurwapen (gelijkend voorwerp), waarbij [betrokkene 5] ondermeer de volgende (Arabische) teksten uitspreekt: "Ik verricht deze daad uit vrees voor de straf van God de verhevene" en/of "Wij moeten ons vandaag voorbereiden om te sterven" en "Toen ik deze daad verrichtte, deed ik dat en had de overtuiging dat ik de juiste "Manhaj" volgde" en "mijn boodschap aan de regering: Het is de boodschap van onze profeet ( ) Toen hij zei: "ik heb jullie de slachting gebracht". Sheikh Osama bin Laden, moge Allah hem hoeden, heeft jullie regelmatig en veelvuldig gewaarschuwd. Sheikh de Moejahid Ayman Al Zawahiri heeft jullie ook regelmatig en veelvuldig gewaarschuwd. En onze geliefde sheikh Aboe Moesaab Al Zargawi heeft jullie wel eens gewaarschuwd maar jullie hebben steeds onrecht aangericht, jullie kruisvaarders, die Bush steunden toen hij zijn bekende woord heeft uitgesproken: "Laat de kruistochten beginnen." Ik zeg jullie dat er tussen ons en jullie alleen de taal van het zwaard is tot jullie de moslims met rust laten en de weg van de vrede kiezen." en "Ten aanzien van het Nederlandse volk ( ) Jullie worden als strijders beschouwd omdat jullie deze regering hebben gekozen. Jullie vermogens en bloed zijn voor ons geoorloofd. Wij zullen hier jullie bloed verspillen zoals jullie het bloed van de moslimse burgers in Irak hebben verspild." en

"Wij hebben Allah en zijn gezant trouw gezworen om dood te gaan. Wij zullen jullie, voor zeker, de afschuwelijkheden van de holocaust laten vergeten" en waarbij aan het einde van deze opname een tweede stem roept: "De martelaar heeft gezegevierd en de helden hebben gezegevierd.";

3.

zij in de periode van 11 november 2004 tot en met 22 juni 2005 en/of van 20 december 2005 tot en met 28 augustus 2006 in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk CZ, model 61, kaliber 7,65 mm, en munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III, te weten 322 patronen, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad, terwijl het feit is begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken;

4.

zij in de periode van 11 november 2004 tot en met 22 juni 2005 en/of van 20 december 2005 tot en met 28 augustus 2006 in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, in de vorm van een revolver, merk Smith & Wesson, model 637, kaliber .38, en munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III, te weten 5 patronen, kaliber .38, voorhanden heeft gehad, terwijl het feit is begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken."

3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:

- ten aanzien van de feiten 1 A en B:

"Nadere bewijsoverweging feiten 1 A en B: de artikelen 140a en 140 van het Wetboek van Strafrecht

Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte en/of haar mededader(s) heeft/hebben deelgenomen aan een of meer van de volgende handelingen:

a) het voorhanden hebben van geschriften en/of beeld- en geluidsmateriaal al dan niet in digitale vorm, die enerzijds getuigen van een radicale uitleg van de Koran en andere godsdienstige geschriften en een daarop gebaseerde oproep tot en/of rechtvaardiging van verzet en/of strijd en/of toepassing van geweld tegen veelal westerse niet-moslims en waarin anderzijds een directe relatie wordt gelegd met de Nederlandse democratie en/of rechtsorde, daaronder begrepen specifieke politici;

b) het organiseren van en/of deelnemen aan een of meer min of meer besloten bijeenkomsten, waaraan op uitnodiging kon worden deelgenomen, die niet in een moskee of in een openbare ruimte plaatsvonden, maar in woningen van een van de deelnemers werden gehouden en waarin al dan niet onder het vertonen van beeldmateriaal werd gesproken over voornoemde opvattingen in het algemeen en meer in het bijzonder over ongelovigen (wat betekent dat en hoe wordt iemand dat) en het ongelovig verklaren van al dan niet specifieke personen met als uiterste consequentie de dood;

c) het als spreker op dergelijke bijeenkomsten vervullen van een actieve en bepalende rol bij de uitleg van de Koran en andere godsdienstige geschriften en bij de toepassing daarvan in de praktijk;

d) het via msn en bij andere gelegenheden uitdragen van voornoemde opvattingen en het verspreiden en vertonen van die opvattingen getuigende films, zoals films over onthoofdingen en het aansporen van anderen tot verdere verspreiding daarvan;

e) het voorhanden hebben en vertonen van een digitale instructiefilm over het maken van een bomgordel en het daaraan gekoppelde verzoek om de voor het vervaardigen daarvan noodzakelijke materialen te gaan halen;

f) het voorhanden hebben en overbrengen van informatie over bepaalde Nederlandse politici, zoals namen, adressen en telefoonnummers;

g) het voorhanden hebben, bekijken en vervoeren van een of meer wapens en daarbij behorende munitie;

h) het schieten met een vuurwapen in een bos in Amsterdam;

i) het voorhanden hebben van een of meer gasmaskers en/of bivakmutsen;

j) het hebben en/of onderhouden van contact op een zodanig geraffineerde en gemaskeerde wijze zoals door gebruik te maken van aparte hotmailaccounts dat deze door opsporingsambtenaren ondanks gebruikmaking van diverse opsporingsmiddelen niet konden worden getraceerd;

k) het voorhanden hebben en bewerken van documentatie met als titel "Lessen in Veiligheid" betreffende het inachtnemen van maatregelen ter voorkoming danwel vermindering van (de kans op) observatie en afluistering door derden alsmede hoe te handelen in geval van arrestatie en verhoor;

l) het organiseren van en/of deelnemen aan ontmoetingen waaraan afspraken ten grondslag hebben gelegen die op niet traceerbare wijze zijn gemaakt.

Uit verklaringen van [betrokkene 9] blijkt dat hem door de medeverdachten [betrokkene 5] en [medeverdachte] dezelfde film is getoond als hierboven onder e. genoemd, hetgeen duidt op een niet alleen door hen gedeelde belangstelling voor de vervaardiging van bomgordels, maar ook op het delen van die belangstelling met een ander. Een ander bovendien die door deze beide medeverdachten gedurende kortere tijd intensief is opgezocht en indringend is geconfronteerd met de door hen gedeelde opvattingen als hiervoor bedoeld en betrokken is bij een of meer van de handelingen als hierboven beschreven onder a. tot en met l.

In de kring van de verdachten hebben vuurwapens gecirculeerd. [Betrokkene 9] heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] met een tas met vuurwapens naar zijn woning is gekomen. Kort daarop is ook de medeverdachte [betrokkene 5] naar die woning toegekomen. In de woning zijn de wapens bekeken en onderzocht. Op initiatief van de medeverdachte [medeverdachte] heeft een schietoefening plaatsgevonden in een bos in Amsterdam. Ook in de woning in België zijn vuurwapens voorhanden geweest bij gelegenheid van een samenzijn met onder andere de medeverdachte [betrokkene 12]. De medeverdachte [medeverdachte] is op 22 juni 2005 aangehouden terwijl hij in het bezit was van dat vuurwapen. Ten slotte zijn twee vuurwapens aangetroffen in een kelderbox behorende bij de woning van de medeverdachte [betrokkene 12]. Die wapens zijn door [betrokkene 9] herkend als dezelfde wapens die hij voordien in zijn woning alsook in België heeft gezien.

Het dossier bevat processen-verbaal waarin wordt gerelateerd over de observatie van ontmoetingen van personen, onder wie de medeverdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 12], die gelet op hun woonadressen zodanig onwaarschijnlijk op toeval zijn terug te voeren dat, ondanks de interceptie van telecommunicatie waaruit geen enkele indicatie naar voren kwam dat een ontmoeting op handen was, het "zeer aannemelijk" is geacht dat aan die ontmoetingen een afspraak ten grondslag heeft gelegen die via heimelijke communicatie is gemaakt.

Een concreet aanknopingspunt dat niet alleen gebruik is gemaakt van heimelijke communicatie, maar dat dat naar het oordeel van het hof ook structureel moet zijn gebeurd en onderdeel is geweest van een gestructureerd verband vormt de in de woning van de medeverdachte [betrokkene 5] aangetroffen documentatie als onder k. genoemd. Die documentatie bevat onder meer de navolgende instructies, ter zake waarvan het dossier aanwijzingen bevat dat daaraan niet alleen uitvoering is gegeven, óók door tenminste één ander dan de medeverdachte [betrokkene 5] in wiens woning deze zijn aangetroffen, maar dat ook tenminste één ander op het belang van naleving van die instructies is gewezen:

I. Een telefoon moet vermeden worden, tenzij deze nodig is voor een operatie.

II. Laat de persoon met wie je communiceert alleen sms-berichten verzenden vanaf een onbekend nummer of vanuit een telefooncel.

III. Schakel de telefoon zo vaak mogelijk uit en zet 'm pas weer aan nadat je minimaal 1 km van je huis verwijderd bent.

IV. Gebruik geen islamitische termen in je sms, geef alleen data door waarop je met elkaar afspreekt, echter; met 'maandag' bedoel je geen maandag en met 'dinsdag' bedoel je geen dinsdag.

V. Ook de plaats van ontmoeting moet van tevoren worden afgesproken en nooit over de telefoon.

VI. Neem je telefoon nooit mee naar de plaats van ontmoeting.

VII. Spreek nooit af op plaatsen waar veel camera's hangen zoals stations.

VIII. Wacht nooit langer dan een kwartier op een persoon, als men langer dan een kwartier te laat is, ga dan weg.

IX. Open nooit een email vanuit je eigen huis.

X. Wanneer je wil communiceren, via een brief, schrijf deze dan op een openbare computer, print 'm uit en raak de brief of envelop niet aan met je vingers. Zorg dat je lichaam niet in contact komt met de brief.

XI. Informatie, geld en wapens kunnen worden opgeslagen in leegstaande huizen of bij iemand thuis die niet geobserveerd wordt.

XII. Als je telefoonnummers bewaart, schrijf dan nooit het echte nummer op, maar neem bijvoorbeeld voor de 3 een 7, kijk zelf wat je makkelijk kunt onthouden.

XIII. Ook belangrijke adressen kun je coderen.

Dat de medeverdachten [betrokkene 5], [medeverdachte] en [betrokkene 12] meer contact met elkaar hebben gehad dan uit observatieverslagen uit het dossier blijkt, leidt het hof af uit verklaringen van [betrokkene 9] die verklaard heeft over i) het veelvuldig door een medeverdachte overbrengen van groeten van een andere medeverdachte aan [betrokkene 9], ii) het kort na elkaar arriveren door de medeverdachten [betrokkene 5] en [medeverdachte] bij de woning van [betrokkene 9] bij gelegenheid van het bekijken van het wapen en het bij die gelegenheid door de medeverdachte [medeverdachte] openen van de deur van die woning voor de medeverdachte [betrokkene 5] waaruit [betrokkene 9] afleidde dat beiden bij hem thuis hadden afgesproken, iii) de instructie van de medeverdachte [medeverdachte] aan [betrokkene 9] om naar de medeverdachte [betrokkene 5] te gaan omdat hij van deze iets zou krijgen (hetgeen vervolgens bleek te gaan om het overbrengen van informatie als hierboven bedoeld onder f.) iv) het emailen door de medeverdachte [medeverdachte] met de medeverdachte [betrokkene 5] alsmede v) de herhaalde instructie van de medeverdachte [medeverdachte] aan [betrokkene 9] niet tegen de medeverdachte [betrokkene 5] te zeggen dat hij in België verbleef. In dit verband zijn ook van belang de eerder genoemde telefoongesprekken tussen de medeverdachte [betrokkene 5] en [betrokkene 26], waar het de contacten tussen de medeverdachten [betrokkene 5] en [medeverdachte] betreft.

In de woning van de medeverdachte [betrokkene 5] zijn naast documenten die onderaan "juli '05" resp. "Augustus '05" vermelden, handgeschreven notities aangetroffen die moeten worden toegeschreven aan de medeverdachte [betrokkene 5]. Deze notities vertonen grote gelijkenis met het hierboven onder k. genoemde bestand en duiden erop dat deze medeverdachte actieve aandacht heeft gehad voor en bemoeienis met de daarin opgenomen instructies. Waar deze notities betrekking hebben op passages hoe te handelen in geval van arrestatie en verhoor, is een relatie met het plegen van strafbare feiten aanwezig.

Op een in de woning van de medeverdachte [betrokkene 5] aangetroffen computer zijn bestanden aangetroffen waarop een logo is te zien van de Leeuwen van Tawhied. Op die computer is het internetadres http://leeuwenvantawhied.web-log.nl alsmede een snelkoppeling naar dat adres aangetroffen. Het gaat daarbij om een gratis website waarop onder andere een link is te vinden naar eerdergenoemde Lessen in Veiligheid. De betreffende pagina van de website vermeldt een afbeelding die wordt ingeleid met de tekst "onze nieuwe productie". Op de afbeelding zelf staat bovenaan de tekst te lezen "Een productie van 'Leeuwen van Tawhied'", aan de linker zijde geflankeerd door het logo. Ook dat wijst op een gestructureerd verband dat naar buiten gericht is.

Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof vastgesteld dat de inbreng van de verschillende verdachten duidt op een zekere werk dan wel taakverdeling waar het betreft aspecten als: het vervoer van personen, het geven van lezingen, het onderhouden van contacten met elkaar en met anderen, het vervoeren en verbergen van een of meer wapen(s), het in intellectuele zin vorm geven aan eerdergenoemde extreme uitleg van de Koran en andere godsdienstige geschriften, het bieden van verblijfplaats aan medeverdachten en/of deelnemers aan bijeenkomsten als onder b. genoemd, het zoeken van advocaten voor medeverdachten die zijn aangehouden/gedetineerd zijn, het bieden van woonruimte.

Op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat in deze gesproken kan worden van een gestructureerde onderlinge samenwerking tussen minimaal twee personen met een duurzaam karakter, omdat van die samenwerking binnen de bewezenverklaarde periode is gebleken en daarmee van een organisatie als bedoeld in de artikelen 140a en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof betrekt bij zijn oordeel dat uit de verklaringen van [betrokkene 20], [betrokkene 9] en [betrokkene 10] blijkt dat binnen de groep op basis van de door die groep verstane uitleg van de Koran en andere religieuze geschriften, blijkt dat sprake is van voorschriften en regels die in acht genomen dienden te worden tijdens de onder b. en c. genoemde bijeenkomsten en ontmoetingen/contacten waar het betreft de positie, houding en kleding van de vrouw. Binnen de groep werd door de gemeenschappelijkheid op die groepsleden een zekere druk uitgeoefend zich aan die regels en voorschriften te houden en genoemde uitleg te respecteren en na te leven. Het hof leidt daaruit af dat daarmee tevens een zekere druk werd gelegd op de groepsleden om binnen die groep te blijven.

Voor de vraag wat het oogmerk van die organisatie is geweest is naar het oordeel van het hof het volgende van belang.

Uit de verklaringen van de getuigen [betrokkene 9], [betrokkene 20] en [betrokkene 21] komt een beeld naar voren dat de medeverdachten [betrokkene 5], [medeverdachte] en [betrokkene 12] opvattingen huldigen die, samengevat weergegeven, met elkaar gemeen hebben dat vanuit een diep gewortelde geloofsovertuiging waarin absolute gehoorzaamheid aan Allah, de Koran en alles wat daarvan is afgeleid vooropstaat en waarin elke daarvan afwijkende staatsinrichting, gezagsvorm, regeling, leefwijze of gedraging wordt afgewezen en als vijandig wordt beschouwd, nadrukkelijk zogenaamde ongelovigen

worden onderscheiden als aanduiding van die mensen die blijk geven van een afwijkende leefwijze of gedrag. Ten aanzien van hen past geen mededogen in die zin dat zij zich moeten bekeren op straffe waarvan elk van de verdachten het gerechtvaardigd acht dat tegen hen geweld wordt gebruikt, ja zelfs dat zij worden gedood.

De inhoud van digitale bestanden en documenten alsmede digitaal beeldmateriaal, zoals aangetroffen op aan de verdachten toebehorende dan wel aan hen toegeschreven computers en cd-roms, sluit op die opvattingen aan.

[betrokkene 9] heeft verklaard dat hem door de medeverdachte [medeverdachte] een instructiefilm is getoond over het vervaardigen van een bomgordel. Geconfronteerd met een op de computer van de medeverdachte [betrokkene 5] aangetroffen videobestand, heeft [betrokkene 9] verklaard het filmpje te herkennen als het filmpje dat de medeverdachte [medeverdachte] hem had getoond en waarop te zien is hoe een zelfmoordgordel in elkaar wordt gezet. Diezelfde [betrokkene 9] is door deze beide verdachten gedurende kortere tijd intensief opgezocht en indringend geconfronteerd met de door hen gedeelde opvattingen als hiervoor bedoeld en betrokken bij een of meer van de handelingen als hierboven beschreven onder a. tot en met l.

Tegen de achtergrond dat, zoals hierboven reeds is overwogen, in de kring van de verdachten vuurwapens hebben gecirculeerd, op een in de woning van de medeverdachte [betrokkene 5] aangetroffen handschoen schotrestdeeltjes zijn aangetroffen en eenmaal daadwerkelijk geoefend is in het schieten met een vuurwapen is sprake van een directe relatie tussen de door de verdachten gehuldigde opvattingen en het in de praktijk brengen van die opvattingen.

In de woning van [betrokkene 11] is een briefje aangetroffen waarop in code de namen en privé-adressen van 4 bekende Nederlandse politici geschreven stonden.

Meer specifiek werd dat briefje aangetroffen op een plank onder een tafel in de woonkamer temidden van andere paperassen die zijn terug te voeren op de medeverdachte [medeverdachte]. In de week vòòr zijn aanhouding op 22 juni 2005 heeft hij in gezelschap van de verdachte in die woning overnacht, voornamelijk in de woonkamer. [Betrokkene 11] heeft ontkend dat het briefje van haar is alsmede verklaard geen eigen spullen op die plank te hebben liggen en het briefje niet te kennen. [betrokkene 11] heeft het briefje voor het eerst bij het schoonmaken op 22 juni 2005 zien liggen. De papieren die op de onderste plank lagen, lagen er nog niet toen de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte bij haar kwamen logeren. Uit onderzoek is gebleken dat het handschrift niet van [betrokkene 11] afkomstig is. Hoewel het handschrift evenmin op de medeverdachte [medeverdachte] is terug te voeren en alstoen ook een derde onbekende persoon in de woning van [betrokkene 11] heeft overnacht, is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar het oordeel van het hof in voldoende mate aannemelijk dat het codebriefje in relatie moet worden gezien tot de medeverdachte [medeverdachte].

[Betrokkene 9] heeft verklaard over het overbrengen van stencils, die de medeverdachte [betrokkene 5] in een internetcafé had uitgeprint, naar de medeverdachte [medeverdachte]. Nadat hij de stencils aan de medeverdachte [medeverdachte] had afgegeven, heeft [betrokkene 9] de stencils mogen bekijken en daarop de namen van een aantal bekende Nederlandse politici zien staan. Dat was op een moment waarop [betrokkene 9] al wapens had gezien.

In de woning van de medeverdachte [betrokkene 5] is op 14 oktober 2005 een videocamera aangetroffen alsmede een cd-rom betreffende een video-opname. Bij onderzoek van die camera zijn op een daarin aanwezige geheugenkaart twee videofilms aangetroffen alsmede fotografische beelden van de besnijdenis van een kind. Het ging wat dat laatste betreft om de besnijdenis van de zoon van de medeverdachte [betrokkene 5] die op 1 oktober 2005 heeft plaatsgevonden. Een van de videofilms vertoonde gelijkenis met de video-opname op de cd-rom. Uit de plaatsing van de bestanden op de geheugenkaart moet worden geconcludeerd dat de videofilms na de besnijdenis zijn opgenomen.

In de op de cd-rom aangetroffen video-opname spreekt de medeverdachte [betrokkene 5] over "ik verricht deze daad". Daarnaast bevat deze video onder meer een boodschap aan de regering tot wie gezegd wordt dat "er tussen ons en jullie alleen de taal van het zwaard is". De verklaring van de medeverdachte [betrokkene 5] dat deze video zou zijn vervaardigd louter met bedoeling zelf te ervaren wat een echte martelaar moet hebben gevoeld, waartoe de opname zo realistisch mogelijk zou zijn gemaakt, acht het hof in het licht van het dossier onaannemelijk.

Laatstgenoemde overwegingen wijzen concreet in de richting van de toepassing van geweld tegen landelijk bekende politici met de dood als doel. Gelet op de centrale rol die zij binnen het bestek van de democratische rechtsorde vervullen heeft de organisatie naar het oordeel van het hof als naaste doel gehad om door middel van de toepassing van geweld tegen een of meer in het hart van de democratische rechtsorde werkzame politici tenminste een deel van de Nederlandse bevolking vrees aan te jagen en/of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van Nederland te ontwrichten of te vernietigen, in de zin van art. 83a Sr. Dat het oogmerk gericht zou zijn op het dwingen van de Nederlandse overheid om iets te doen, niet te doen of te dulden is reeds bij gebreke van het daartoe openbaren van enig daartoe strekkend dreigement of ultimatum niet gebleken.

Dat laatste brengt mede dat de bedreiging met een terroristisch oogmerk al evenmin als oogmerk van de organisatie kan worden bewezen. Daarvan zal de verdachte derhalve worden vrijgesproken.

Overeenkomstig de stellingname van de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat bewijs ontbreekt dat de organisatie tot oogmerk zou hebben gehad opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen. Daarvan zal de verdachte derhalve eveneens worden vrijgesproken.

Cruciaal voor de beoordeling van de vraag of de verdachte moet worden gerekend tot de deelnemers aan een organisatie in de zin van art. 140a van het Wetboek van

Strafrecht is of het zogenaamde "Apothekersgesprek" voor het bewijs kan worden gebezigd. Zoals hierboven reeds is overwogen, is het hof van oordeel dat dat het geval is. In dit gesprek informeert de verdachte bij haar zus [betrokkene 1] naar de aanwezigheid van bekende mensen in de apotheek waar haar zus werkt en geeft zij blijk van een eigen rol bij en interesse voor het verkrijgen van privé-adresgegevens van Nederlandse politici. De verdachte is degene die het initiatief neemt om het gesprek te brengen op het onderwerp "namen van bekende politici die in de Tweede Kamer werken" en in dat verband zelf namen van enkele politici ter sprake brengt. Dat het telefoongesprek "grappend" van karakter zou zijn geweest, is naar het oordeel van het hof onaannemelijk in het licht van de uitgeschreven tekst van dat gesprek. Tegen de achtergrond van de voor de verdachte belastende informatie die overigens uit het dossier blijkt, zoals i) haar bekendheid met de aanwezigheid van wapens in de directe omgeving van haar toenmalige echtgenoot, tevens medeverdachte [medeverdachte], ii) haar aanwezigheid bij lezingen door laatstgenoemde, iii) haar hoewel kortstondige, maar veelvuldige vertoeven in het gezelschap van de medeverdachte [medeverdachte], onder meer in België alsook bij het vervoer van en naar België, moet de verdachte bekend zijn geweest met het naaste doel van de organisatie, zoals hierboven aangeduid.

Hoewel haar rol in de groep in vergelijking tot de medeverdachten [betrokkene 5], [medeverdachte] en [betrokkene 12] minder prominent is geweest, is de verdachte betrokken geweest bij het veelvuldig vervoeren van een of meer vuurwapens van en naar België, heeft zij door haar aanwezigheid bij en deelname aan het schieten in het bos in Amsterdam blijk gegeven van de bereidheid een vuurwapen ter hand te nemen en tegelijk een wezenlijke bijdrage geleverd aan de intimiderende werking die van de aanwezigheid van een of meer vuurwapens binnen de groep op [betrokkene 9] en [betrokkene 10] uitging. Tenslotte heeft de verdachte een brugfunctie vervuld tussen de mannelijke kernleden van de groep en vrouwen in de periferie van de groep, zoals [betrokkene 11], [betrokkene 10], [betrokkene 22] en [betrokkene 20]. Weliswaar heeft een en ander plaatsgevonden in een betrekkelijk korte periode, maar dat doet niet af aan de essentie van de rol die de verdachte heeft vervuld.

Een en ander brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van een organisatie die de Koran en andere godsdienstige geschriften uitlegt op een zodanige wijze dat daarmee (terroristische) misdrijven noodzakelijkerwijs worden nagestreefd. Daarbij heeft de verdachte, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten, door haar participatie en actief uitdragen van eerdergenoemde uitleg, blijk gegeven bewust te zijn geweest dat de groep daarmee tevens het oogmerk had op de terroristische misdrijven als bewezen verklaard waarbij het opzet van de verdachte betrekking had op het leveren van een bijdrage aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie. De verdachte heeft als aangegeven een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.

Al met al kunnen verdachte en haar mededaders derhalve worden aangemerkt als een terroristische groep als bedoeld in artikel 2 van het Kaderbesluit terrorismebestrijding en als organisatie als bedoeld in de artikelen 140a en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

Onder 1A is aan de verdachte deelneming aan een organisatie met een terroristisch oogmerk tenlastegelegd in de periode 11 november 2004 - 14 oktober 2005 (artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht). Het onder 1B tenlastegelegde betreft de deelneming aan een criminele organisatie, gepleegd in diezelfde tijdsperiode (artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht).

Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De bestanddelen van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht zijn voor het grootste gedeelte ontleend aan artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dienen op dezelfde wijze te worden uitgelegd. Een afwijking ten opzichte van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht betreft het begrip "terroristische misdrijven". De strekking van de gedragingen die in beide artikelen zijn omschreven wordt gevormd door de deelneming aan de organisatie, en niet aan de concrete misdrijven waarop het oogmerk van die organisatie betrekking heeft. De onder 1A en 1B bewezen verklaarde deelneming ziet telkens op dezelfde organisatie, gelijk in tijd en samenstelling.

Op grond van het hierboven genoemde is het hof van oordeel dat in onderhavige zaak artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht geldt als een gekwalificeerde logische specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht."

- ten aanzien van het terroristisch oogmerk wat betreft de feiten 3 en 4:

"Terroristisch oogmerk

Ten aanzien van de vraag of de onder feit 3 en 4 bewezen verklaarde feiten zijn begaan met een terroristisch oogmerk dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in art. 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken overweegt het hof als volgt.

Voor het aannemen van het bestaan van een terroristisch oogmerk is beslissend welk gevolg de dader met zijn gedraging daadwerkelijk beoogde; het bewijs daarvan kan uit objectieve omstandigheden worden afgeleid.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden bewezen dat de verdachte met het voorhanden hebben van een of meer van de onder 3 en 4 bewezen verklaarde wapens en munitie de bedoeling had een der in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht onderscheiden oogmerken na te streven. Het enkele voorhanden hebben van die wapens en munitie in de tenlastegelegde periode levert op zichzelf geen bijdrage aan de verwezenlijking van een de in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerken.

Met de zinsnede "met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in art. 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken" wordt, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, bedoeld dat het feit gepleegd wordt in het kader van de voorbereiding van een - later te plegen - terroristisch misdrijf (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2001/02, 28463, nr. 3, blz. 9). Het bezit van een of meer wapens en munitie, op diverse tijdstippen als onder 3 en 4 tenlastegelegd, in samenhang met hetgeen aan gedragingen onder feit 2 is bewezen verklaard, levert op het tezamen en in vereniging met anderen voorhanden hebben van de CZ en de Smith&Wesson met munitie als bewezen verklaard met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in art. 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, als bedoeld in artikel 55 lid 5 van de Wet Wapens en Munitie.

Daaraan doet niet af dat onvoldoende vast staat welk concreet beeld in elk van de onderscheiden perioden heeft bestaan over de wijze waarop een der oogmerken, als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht, diende te worden verwezenlijkt en de bedoelingen die de verdachte had met het plegen van een of meer misdrijven als tenlastegelegd en de relatie met het vuurwapen dat de medeverdachte [medeverdachte] toen en daar voorhanden had. De wijze waarop de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten zijn begaan in samenhang met de onder feit 2 bewezen verklaarde gedragingen in relatie tot de door de verdachte en haar mededader(s) beleden uitleg van de Koran en andere religieuze geschriften, brengt onder die omstandigheden met zich mee dat de verdachte toen en daar die wapens tezamen en in vereniging met anderen voorhanden had ter voorbereiding van en/of ter gemakkelijk maken van terroristische misdrijven gericht tegen een of meer politici.

De verdachte is terzake het medeplegen van het voorhanden hebben van een (geladen) Agram 2000 met munitie met vrijspraak van het terroristisch oogmerk en de strafverzwarende omstandigheid dat het feit is begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en gemakkelijk te maken eerder veroordeeld. Dit feit komt als zodanig niet meer in de onderhavige strafzaak aan de orde, doch wel in het kader van de onder 2 bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen als hiervoor besproken. Het verweer van de verdachte dat zij werd achtergevolgd en gestalkd door haar ex-man [betrokkene 23] is in dat kader ook reeds besproken.

Het hof wijst er ten overvloede op dat, waar het bezit van de Agram 2000 met geluidsdemper en munitie een rol speelt bij in deze zaak bewezen verklaarde feiten, het hof uitdrukkelijk artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal meewegen."

- ten aanzien van feit 2:

"Ten aanzien van feit 2 (artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht)

Anders dan door de verdediging is betoogd, volgt uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor ter zake is overwogen, het wettig en overtuigende bewijs dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen de concrete misdrijven moord en/of doodslag op één of meer politici met een terroristisch oogmerk heeft willen plegen en daarbij gebruik heeft willen maken van wapens.

Overeenkomstig de stellingname van de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat bewijs ontbreekt dat de organisatie tot oogmerk zou hebben het opzettelijk teweegbrengen van één of meer ontploffingen in of op een gebouw van de AIVD te Leidschendam."

4. Inleiding op de bespreking van het tweede middel

4.1. Centraal in het middel staat een door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) opgenomen telefoongesprek dat de verdachte heeft gevoerd met haar zuster, die werkzaam was in een apotheek. Dat gesprek wordt in de stukken het "apothekersgesprek" genoemd en zal hierna ook zo worden aangeduid.

Het middel keert zich tegen het gebruik voor het bewijs van een passage uit dat gesprek. Voorts klaagt het middel over beslissingen van het Hof omtrent door de verdediging gevoerde verweren en gedane verzoeken die samenhangen met de betwisting door de verdediging van de betrouwbaarheid van het desbetreffende bewijsmateriaal.

4.2. De in het middel bedoelde passage van het apothekersgesprek is door het Hof tot het bewijs gebezigd en redengevend geacht voor het bewijs van het deelnemen aan een organisatie met een terroristisch oogmerk (feit 1A). Uit de bewijsvoering van het Hof moet worden afgeleid dat die inhoud van het apothekersgesprek door het Hof eveneens redengevend is geacht voor het bewijs van de bewezenverklaarde betrokkenheid van de verdachte bij de feiten 2, 3 en 4, waar het betreft het terroristisch oogmerk.

Het apothekersgesprek

4.3. Het tot het bewijs gebezigde gedeelte van het apothekersgesprek is vervat in bewijsmiddel 13. Dat bewijsmiddel houdt het volgende in:

"Het proces-verbaal van politie, Korps Landelijke Politiediensten, Nationale Recherche, nr. 26082005.0900, d.d. 26 augustus 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie (p. 8331 ev). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar:

In opdracht van de teamleiding van het onderzoek RL8026F heb ik een cd-rom met daarop een opgenomen telefoongesprek tussen twee vrouwen.

Uit het gesprek blijkt dat [verdachte] haar zus [betrokkene 1] belt.

Uitwerking van het gesprek:

Minuut 10.33

[verdachte]: Trouwens, wie komen er allemaal bij jou in de apotheek?

[betrokkene 1]: O, wil je niet weten. Hoe wist je dat?

[verdachte]: Het meeste.

[betrokkene 1]: Wat, wat? Wat setta?

[verdachte]: Hoe bedoel je: je wil het niet weten?

[betrokkene 1]: Wie in de apotheek komen?

[verdachte]: Ja.

[betrokkene 1]: Gewoon mensen, het is druk.

[verdachte]: Wie allemaal?

[betrokkene 1]: Heel veel mensen, heel veel mensen. Gewoon al-kuffar (ongelovigen) natuurlijk, alleen maar.

[verdachte]: Bijvoorbeeld? Er komen toch van die bekende mensen bij jou.

[betrokkene 1]: Ja.

[verdachte]: Wie dan?

[betrokkene 1]: Een hele bekende vrouw.

[verdachte]: Wie dan?

[betrokkene 1]: Zij is bruin en een kankerwijf.

[verdachte]: [in Berber:] Zweer eens bij Allah.

[betrokkene 1]: Ik heb haar gezien, schrok me de tering! Toen dacht ik van...

[verdachte]: Genoeg, genoeg, blijf daar.

[betrokkene 1]: Oké.

[verdachte]: Zweer bij Allah. Waar heb je haar gezien?

[betrokkene 1]: "Blijf daar"? Tegen wie zeg je dat.

[verdachte]: He?

[betrokkene 1]: Tegen wie zeg je "blijf daar"?

[verdachte]: Nee, ik zei tegen jou "stop daar" bedoel ik. Waar heb je haar gezien, waar heb je haar gezien?

[betrokkene 1]: Ze krijgt toch geen kind?! Ze heeft een zwangerschapstest gekocht.

[verdachte]: Waar heb je haar gezien?

[betrokkene 1]: Ik heb haar gezien.

[verdachte]: Waar?

[betrokkene 1]: Als bij ons bekende mensen komen, dan praten we d'r ook over. Zoals die vrouw van "Vrienden voor het leven" en meneer Van Aartsen, weet je dit soort mensen.

[verdachte]: Ga verder, zeg me alle namen van die mensen die bij jullie komen.

[betrokkene 1]: Bijvoorbeeld... gewoon bekende mensen van de televisie.

[verdachte]: Wie?

[betrokkene 1]: Een voetballer maar die ken ik niet...

[verdachte]: Nee, ik bedoel die, die werken in dinges... die met die zwarte vrouw werken.

[betrokkene 1]: Die zwarte vrouw... maar die komt in haar eentje binnen, he. De anderen blijven buiten. Zij komt alleen naar binnen.

[verdachte]: O, ja, God zij geprezen!

[betrokkene 1]: Ik begrijp niet wat je doet in [Turkmenistan?] doet als hier al-kufr is? Wat doe je daar?

[verdachte]: Ja, nou! Zeg me dan. Vertel me alles.

[betrokkene 1]: Ophouwen.

[verdachte]: Wie komt er? Komt Remkes ook?

[betrokkene 1]: Nee, die niet.

[verdachte]: Wie nog meer? Van Aartsen niet?

[betrokkene 1]: Remkes? O, die ouwe, nee, die niet.

[verdachte]: Ga verder.

[betrokkene 1]: Dat was het, alleen die mensen.

[verdachte]: Van Aartsen?

[betrokkene 1]: Ja.

[verdachte]: Ga verder.

[betrokkene 1]: Waarom vraag je zo?

[verdachte]: Zeg eens, ik wil het weten.

[betrokkene 1]: Klaar. Enne...Je maakt me bang.

[verdachte]: Vertel me over iedereen die daar komt, zodat ik je iets ga vertellen.

[betrokkene 1]: Ik heb toch eerder gezegd wie d'r allemaal kwam.

[verdachte]: Je zei toch dat er veel mensen komen die daar werken in die kamer, [Nederlands:] Tweede [verder in Berber:] Kamer?

[betrokkene 1]: Ja, maar ik ken ze niet van naam.

[verdachte]: He?

[betrokkene 1]: Je weet die jonge man van de LPF?

[verdachte]: Komt hij daar?

[betrokkene 1]: Die jonge man met haastanden.

[verdachte]: God zij geprezen! Nemen ze medicijnen of wat?

[betrokkene 1]: Ja.

[verdachte]: Je hebt hun adressen?

[betrokkene 1]: Uhhh.... maar ik ken hun namen niet dus ik je moet nog een keertje langskomen.

[verdachte]: Ja, maar van Van Aartsen heb je wel het adres?

[betrokkene 1]: Ja.

[verdachte]: Ik zal je een keer bellen en dan geef je me zijn adres, alsjeblieft.

[betrokkene 1]: Waarom?

[verdachte]: Zomaar.

[betrokkene 1]: Wat moet je ermee?

[verdachte]: Geef je het me of niet?

[betrokkene 1]: Bij Gods wil.

[verdachte]: Bij Gods wil.

[betrokkene 1]: Je kunt er niets mee, Soumia. Je kunt toch niks.

[verdachte]: Nee, je moet het me alleen maar geven. Ikke... ikke... ik zweer het bij God... je weet wel... wij willen hem bij Gods wil oproepen tot de Islam, daawa doen.

[betrokkene 1]: Bij Gods wil.

[verdachte]: En die zwarte? Je weet niet waar ze heen is?

[betrokkene 1]: Nee. Ze zal wel aan het voortplanten [zijn], nu, mongool.

[verdachte]: He?

[betrokkene 1]: Ze zal wel aan het voortplanten [zijn].

[Ze lachen erom.]

[verdachte]: Kankerwijf! Komt ze daar altijd?

[betrokkene 1]: Nee, nee. Dat niet.

[verdachte]: Eens in zoveel tijd?

[betrokkene 1]: Ja.

[verdachte]: Je weet niet waar ze woont?

[betrokkene 1]: Nee.

[verdachte]: Waar...

[betrokkene 1]: Misschien is ze nu op de heenweg, weet je wel.

[verdachte]: Waar woont... waar werkt de vrouw van jouw baas?

[betrokkene 1]: Ze werkt in...

[verdachte]: Praat Berber tegen mij.

[betrokkene 1]: Ze werkt in de [onduidelijk?]

[verdachte]: Die, die mensen zoeken?

[betrokkene 1]: Nee, natuurlijk niet!

[verdachte]: Wat dan?

[betrokkene 1]: Net als Bos, Wouter Bos.

[verdachte]: Ja, ja

[betrokkene 1]: Dus...

[verdachte]: Ja.

[betrokkene 1]: Dus...

[verdachte]: God zij gedankt. Hoe dan ook, probeer ervoor te zorgen om daar weg te gaan [betrokkene 1], alsjeblieft

[betrokkene 1]: Ja, ik ben ermee bezig. [...?] misschien wil ik helemaal stoppen.

[verdachte]: Zweer eens bij God

[betrokkene 1]: Ja

[verdachte]: Moet je doen.

[betrokkene 1]: dus..."

Relevante procesgang met betrekking tot het apothekersgesprek

4.4.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2007 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:

"De raadsman deelt mede zelf ook enkele onderzoekswensen te hebben - welke deels de verzoeken van mr. Pestman en mr. Koppe overlappen - en legt daarop aan het hof zijn op schrift gestelde pleitnotities over, welke aan dit proces-verbaal worden gehecht. Hij draagt deze voor en voegt hier het volgende aan toe - zakelijk weergegeven -:

(...)

Ten aanzien van het verzoek tot het horen van [betrokkene 2] voeg ik als subsidiair verzoek het horen van het hoofd van de AIVD, [betrokkene 7], toe. Dit verzoek kan nader gemotiveerd worden naar aanleiding van een interview van [betrokkene 7] in de volkskrant van 16 december 2006, waarin hij geconfronteerd wordt met de rol van de AIVD in de zaak [verdachte]. Uit dit interview blijkt dat de AIVD in juni 2005 tijdens de zoektocht naar [verdachte], die in gezelschap van de toen nog voortvluchtige verdachte [medeverdachte] verkeerde, op de achtergrond sturend heeft gewerkt. Een AIVD medewerkster instrueerde de moeder van [verdachte] om bij het doen van aangifte van vermissing van haar dochter enkele steekwoorden te laten vallen: Hofstad groep, [medeverdachte] en "iets goed doen". [Betrokkene 7] ontkent in dit interview niet dat de AIVD in het opsporingsonderzoek een rol heeft gespeeld. Ik zou graag [betrokkene 7] nader bevragen over het traject van de AIVD in relatie tot het opsporingsonderzoek.

(...)

Met het verzoek tot toevoeging aan het dossier van alle telefoongesprekken die door de AIVD zijn opgenomen van [verdachte] en haar familieleden bedoel ik in beginsel ook alle gesprekken. Ik zou graag van de AIVD vernemen welke gesprekken ze hebben opgenomen. Indien dat een enorme hoeveelheid blijkt te zijn zal daar een selectie van kunnen worden gemaakt. Van belang is de context waarin het zogenaamde "apothekersgesprek" heeft plaatsgevonden. In de gesprekken die rondom dit apothekersgesprek tussen [verdachte] en haar familieleden zijn gevoerd is een groeiproces waar te nemen in deze contacten, waarbij de [familie van verdachte] er alles aan doet om [verdachte] terug te krijgen. Vanuit [verdachte] worden ook weer uitspraken gedaan naar de familie toe in een poging hen van haar af te houden.

Daarnaast zou ik ook de telefoongesprekken die hebben plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en de [familie van verdachte] aan het dossier toegevoegd willen zien dan wel kunnen uitluisteren. Deze gesprekken kunnen van grote invloed zijn op de zaak van mijn cliënte."

4.4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2008 houdt het volgende in:

"De voorzitter deelt vervolgens mede - zoals ter terechtzitting op 2 november 2007 aangekondigd - dat het hof de navolgende beslissingen op de door de raadsman ter terechtzitting van 2 november 2007 gedane verzoeken heeft genomen.

(...)

b) Onderzoekswensen

1) Verzoek tot het horen van getuigen

(...)

Het hof acht het noodzakelijk de hierna volgende getuigen in de zaken van alle verdachten te horen. Het hof overweegt daartoe dat deze getuigen steeds van belang kunnen zijn voor enige door het hof te nemen beslissing in de strafzaak van elk der verdachten.

(...)

Het hof wijst het verzoek van de verdediging en het openbaar ministerie om de navolgende personen als getuigen te horen toe:

(...)

en het verzoek van de verdediging om de volgende personen als getuige te horen toe:

(...)

5. [Betrokkene 1],

6. [Betrokkene 2], althans de vermoedelijke medewerker van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (verder: AIVD) die achter dit pseudoniem schuilgaat,

nu het hof daartoe telkens de noodzaak is gebleken.

(...)

Met betrekking tot het toewijzen van het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 2] overweegt het hof als volgt. Het is het hof duidelijk dat nadere gegevens omtrent de identiteit van deze persoon niet voorhanden zijn. Echter, het enkele feit dat er onzekerheid bestaat omtrent de identiteit van een getuige kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat geen noodzaak bestaat tot het horen van deze persoon. Gezien het belang van deze getuige verzoekt het hof derhalve de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam om [betrokkene 2], althans de medewerker van de AIVD die vermoedelijk achter dit pseudoniem schuilgaat, als getuige te horen. Het hof gaat er van uit dat de advocaat-generaal zich zal inspannen de desbetreffende persoon te achterhalen. Het hieraan verbonden subsidiaire verzoek van de verdediging tot het horen als getuige van het hoofd van de AIVD, te weten [betrokkene 7], kan hierdoor naar het oordeel van het hof onbesproken blijven.

(...)

2) Verzoek toevoeging stukken aan het dossier

1. Alle telefoongesprekken die door de AIVD zijn opgenomen van de verdachte en haar familieleden

Dit verzoek is door de verdediging ter terechtzitting van 2 november 2007 aangevuld met het verzoek tot toevoeging aan het dossier van de telefoongesprekken die hebben plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en de [familie van verdachte]. Het hof wijst dit verzoek toe voor zover het de gesprekken betreft die zijn gevoerd tussen de verdachte en haar familieleden in de periode van mei 2005 - juni 2005. Voor het overige wijst het hof het verzoek af, nu dit het hof te onbepaald voorkomt en onvoldoende concreet onderbouwd is. Niet is gebleken dat het verzoek met betrekking tot de overige gesprekken stukken betreft die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de verdachte in hetzij belastende hetzij ontlastende zin. Het hof heeft daarbij eveneens in aanmerking genomen, dat het door de verdediging verzochte beschikbaar stellen van gesprekken tussen de familieleden onderling, de privacy van deze familieleden aantast. Het hof zal de advocaat-generaal opdragen om bij de AIVD het verzoek in te dienen tot het verstrekken van voornoemde telefoongesprekken en deze toe te voegen aan het dossier, dan wel de raadslieden in de gelegenheid te stellen deze gesprekken te beluisteren. Met betrekking tot het verzoek tot voeging van de telefoongesprekken die hebben plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en de [familie van verdachte] geldt bovendien dat het hof het verzoek tot het horen als getuige van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] heeft toegewezen door de rechter-commissaris, zodat de verdediging in de gelegenheid is die getuigen rechtstreeks vragen te stellen met betrekking tot de tussen [betrokkene 2] en de [familie van verdachte] (eventueel) gevoerde telefoongesprekken.

(...)

Het hof, (...) verzoekt de advocaat-generaal

a. bij de AIVD het verzoek ter verstrekking van alle telefoongesprekken die door de AIVD zijn opgenomen van de verdachte en haar familieleden voor zover het betreft de periode van mei 2005-juni 2005 in te dienen en deze, indien door de AIVD verkregen, toe te voegen aan het dossier dan wel de raadslieden in de gelegenheid te stellen deze gesprekken te beluisteren."

4.4.3. Als bijlage bij het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2008 is gehecht een ambtsbericht van 7 maart 2008 van het hoofd van de AIVD, dat, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt:

"Door tussenkomst van de heer mr. D. van der Bel, Landelijk officier van justitie terrorismebestrijding, heeft het Haagse Ressortsparket mij op de hoogte gesteld van twee verzoeken van het Gerechtshof Den Haag.

Het eerste verzoek betreft de vraag of de AIVD [betrokkene 2], of van degene die achter dit pseudoniem schuil gaat, herkent, welke haar volledige personalia zijn en waar zij is te bereiken. Hierop kan ik u het volgende antwoorden. De AIVD is ingevolge artikel 15 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wettelijk verplicht tot geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens en van de bronnen waaruit deze gegevens afkomstig zijn. De dienst kan daarom over zijn bron, noch over zijn (operationele) medewerkers mededelingen doen. Ik laat daarbij uitdrukkelijk in het midden of de AIVD in het betreffende geval gebruik heeft gemaakt van menselijke bronnen.

Als tweede heeft het Gerechtshof verzocht alle door de AIVD opgenomen telefoongesprekken van [verdachte] en haar familieleden in de periode mei 2005-juni 2005 aan de advocaat-generaal te verstrekken, dan wel de raadslieden in de gelegenheid te stellen deze gesprekken te beluisteren. Terzake deze telefoongesprekken, althans de verwerking daarvan in een ambtsbericht van de AIVD, heeft de AIVD op 26 oktober 2006 (kenmerk 2698317/01) een nader verduidelijkend ambtbericht uitgebracht. Samenvattend wordt hierin gesteld dat de door de AIVD in het kader van zijn wettelijke taakuitvoering verkregen gegevens worden verwerkt met inachtneming van artikel 16 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. Ingevolge dit artikel is de AIVD verplicht de verkregen gegevens op juiste en betrouwbare wijze weer te geven in een ambtsbericht.

Voor zover de AIVD zou beschikken over méér afgeluisterde telefoongesprekken van [verdachte] en haar familieleden dan kunnen die, eveneens ingevolge artikel 15 Wiv 2002, evenmin verstrekt worden.

Volledigheidshalve meld ik u dat de (onafhankelijke) commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de door de AIVD uitgebrachte ambtsberichten in de periode januari 2004 - oktober 2005 onderworpen heeft aan een controle. Door die commissie is destijds (onder meer) geconcludeerd dat de inhoud van alle onderzochte ambtsberichten wordt onderbouwd door de informatie die de AIVD heeft verzameld."

4.4.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2008 houdt het volgende in:

"De voorzitter maakt melding van de volgende stukken:

(...)

- een brief van mr. Böhler d.d. 6 maart 2008, inhoudende, de navolgende verzoeken:

- de toevoeging aan het dossier van:

(...)

- de door [betrokkene 1] genoemde gesprekken tussen de verdachte [verdachte] en de oudste zus en [betrokkene 1] en de oudste zus,

(...)

- een faxbrief van mr. Nooitgedagt d.d. 9 maart 2008, inhoudende het verzoek de inhoud van de hierboven genoemde brief van mr. Böhler als herhaald en ingelast te beschouwen (...).

(...)

De raadsman mr. Nooitgedagt voert hierna het woord als volgt - zakelijk weergegeven:

(...)

Ten aanzien van de berichtgeving van de kant van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) met betrekking tot de telefoongesprekken tussen [verdachte] en haar familieleden als verwoord in het ambtsbericht d.d. 7 maart 2008 merk ik het volgende op. Ik ben van oordeel dat het niet zo kan zijn dat de AIVD telefoongesprekken opneemt, daar selectief passages uitkiest en enkel deze aan het openbaar ministerie presenteert, welke passages uiteindelijk tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Ik verzoek het hof dan ook de weigering om alle opgenomen telefoongesprekken van [verdachte] en haar familieleden te verstrekken in voldoende mate te compenseren door het hoofd van de AIVD, [betrokkene 7], dan wel het plaatsvervangende hoofd, [betrokkene 8], dan wel iemand anders van de AIVD die inhoudelijk kan verklaren omtrent deze kwestie, als getuige hieromtrent te horen.

Uit voornoemd ambtsbericht blijkt eveneens dat met betrekking tot het verzoek om informatie betreffende [betrokkene 2], de AIVD hier geen nadere gegevens over kan verstrekken en zelfs in het midden laat of gebruik is gemaakt van menselijke bronnen. Uit in het bijzonder de verklaring van [betrokkene 6] blijkt echter dat er wel degelijk contacten zijn geweest tussen de [familie van verdachte] en personen die werkzaam zijn bij de AIVD. Ik handhaaf dan ook mijn verzoek tot het horen van deze persoon als getuige, met de overweging dat het mijns inziens wel mogelijk moet zijn om dit verhoor op afgeschermde wijze te doen plaatsvinden. Subsidiair verzoek ik ook op deze grond tot het horen van [betrokkene 7] als getuige.

(...)

Bij monde van de voorzitter deelt het hof vervolgens het navolgende mede:

(...)

Het hof wijst het verzoek tot toevoeging aan het dossier van de gesprekken die door de AIVD zijn opgenomen tussen [verdachte] en haar oudste zus en [betrokkene 1] en haar oudste zus af, nu het hof de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Het hof overweegt dat, gelet op de houding die de AIVD ten aanzien van dit verzoek aanneemt in haar ambtsbericht d.d. 7 maart 2008, niet te verwachten is dat het toevoegen van deze gesprekken binnen een aanvaardbare termijn kan worden gerealiseerd.

(...)

Ter terechtzitting van heden heeft de raadsman aangegeven de noodzaak te zien tot het bieden van compensatie voor de weigering van de AIVD de telefoongesprekken van [verdachte] en haar familieleden te verstrekken, in de vorm van het horen van [betrokkene 7] of [betrokkene 8], dan wel iemand anders van de AIVD die inhoudelijk kan verklaren omtrent deze kwestie, als getuige. Daarnaast handhaaft de raadsman - naar het hof begrijpt - zijn verzoek tot het horen van [betrokkene 2], met als toevoeging deze getuige te horen als afgeschermde getuige. Subsidiair heeft de raadsman verzocht ook op deze grond [betrokkene 7] als getuige te horen.

Het hof zal eerst op het verzoek tot het horen van [betrokkene 2] ingaan. Gelet op de houding die de AIVD in haar ambtsbericht d.d. 7 maart 2008 aanneemt ten aanzien van het verzoek tot het verstrekken van informatie omtrent [betrokkene 2], dan wel de persoon, die achter dit pseudoniem schuilgaat, is het hof van oordeel dat het onaannemelijk is dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Door de weigering van de AIVD ook maar iets over de identiteit van [betrokkene 2] bekend te maken en zelfs in het midden te laten of er wel sprake is van een menselijke bron, acht het hof het zinloos het openbaar ministerie nogmaals te verzoeken zich in te spannen de identiteit van [betrokkene 2] te achterhalen. Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot het horen van [betrokkene 2], al dan niet op afgeschermde wijze, op deze grond dan ook af.

Het hof verstaat dat elk der voornoemde verzoeken ziet op een rechtmatigheidtoets van het Piranha-onderzoek. In dat kader zijn in eerste aanleg - in aanwezigheid van de verdediging - verscheidene personen gehoord, zoals de plaatsvervangend landelijke officier van justitie terrorismebestrijding, de heer Maan, en het plaatsvervangend hoofd van de AIVD, [betrokkene 8]. Gelet op de inhoud van het procesdossier is het hof van oordeel dat er op dit moment voldoende informatie voorhanden is ter toetsing van het handelen van de AIVD, zodat verdere compensatie in de vorm van nadere onderzoekshandelingen naar het oordeel van het hof thans niet noodzakelijk is.

Het hof wijst het verzoek tot het als getuige horen van [betrokkene 7] - op beide voornoemde gronden -, [betrokkene 8] dan wel dan wel iemand van de AIVD die inhoudelijk kan verklaren omtrent deze kwestie, af, nu het hof de noodzaak hiertoe niet is gebleken."

4.4.5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2008 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota. Dat proces-verbaal houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"De raadsman van de verdachte voert vervolgens het woord ter verdediging - zakelijk weergegeven - als volgt:

(...)

Ik persisteer bij mijn verzoeken zoals die zijn verwoord in mijn heden overgelegde pleitnotitie d.d. 15 april 2008. Ik merk daarbij wel op dat ik niet naïef ben. Als de AIVD in het kader van de staatsveiligheid mensen in de gaten houdt, hoort u mij niet piepen. Op het moment dat er selectief bewijsmateriaal in het dossier wordt opgenomen en de AIVD directe bemoeienis heeft met de familie van één van de verdachten en zo de zaak gaat sturen, waardoor opsporing en vervolging verweven raken, wordt de zaak anders. De scheiding tussen de opsporing en de AIVD is niet zo strikt als wij altijd dachten, zoals ook blijkt uit de zaak tegen Paul H.. Het is noodzakelijk deze gang van zaken te onderzoeken, om de verdediging in de gelegenheid te stellen haar standpunten dienaangaande te onderbouwen."

De desbetreffende pleitnota houdt in:

"Wij verzoeken u voorts het Openbaar Ministerie op te dragen de AIVD en desnoods de Minister van Binnenlandse Zaken te benaderen teneinde de reeds eerder verzochte tapgesprekken tussen [verdachte] en haar familie te bekomen, in het bijzonder die met haar oudste zus, kort volgend op het zogenaamde Apothekersgesprek. Deze gesprekken zijn van cruciaal belang voor de context van dit gesprek. Deze gesprekken moeten op tafel komen, anders kunt u thans reeds overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie. Er is geen enkele, maar dan ook geen enkele denkbare reden van Staatsveiligheid die het onthouden van deze gesprekken kan rechtvaardigen behalve dat dan uitkomt wat wij zullen onthullen. Mocht dit verzoek in deze strafprocedure niet tot resultaat leiden, vraag ik u om het Hoofd van de AIVD en de Minister van Binnenlandse Zaken te horen. Het is in het belang van de Staatsveiligheid dat de onderste steen in deze kwestie boven komt!"

4.4.6. Ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2008 en ter terechtzitting in hoger beroep van 18 april 2008 heeft het Hof opnieuw de herhaalde verzoeken van de verdediging afgewezen en wel als volgt:

"Het verzoek betreffende het ter beschikking stellen van de tapgesprekken tussen de verdachte en haar familie is ter terechtzitting van 11 maart 2008 door het hof gemotiveerd afgewezen. Door de raadsman zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die thans dienen te leiden tot honorering van het verzoek. Het hof wijst het verzoek af, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken.

Het hof wijst het herhaalde verzoek tot het horen van het hoofd van de AIVD als getuige af, nu door de raadsman geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die het horen van deze persoon noodzakelijk maken. Ook overigens is het hof de noodzaak niet gebleken.

Het hof wijst het verzoek tot het horen van de Minister van Binnenlandse Zaken als getuige af, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het horen van deze persoon is naar het oordeel van het hof niet van belang voor enige door het hof in deze zaak te nemen beslissing, terwijl ook overigens het verzoek om deze persoon als getuige te (doen) horen naar het oordeel van het hof door de verdediging onvoldoende is onderbouwd met relevante feiten en omstandigheden."

4.4.7. Op de terechtzittingen van 6 juni 2008 en 5 september 2008 heeft de raadsman de verzoeken herhaald. Zij zijn door het Hof telkens afgewezen op de eerder door het Hof gehanteerde gronden.

Overwegingen en beslissingen van het Hof met betrekking tot het gebruik van het apothekersgesprek tot het bewijs

4.5.1. Ten aanzien van het gebruik van het apothekersgesprek tot het bewijs heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:

"Door de verdediging is het verweer gevoerd dat het zogenaamde "apothekersgesprek", aangeleverd bij ambtsbericht door de AIVD, van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat de inhoud van dat materiaal onvoldoende op betrouwbaarheid kan worden getoetst. Er bestaan sterke aanwijzingen dat de AIVD over informatie beschikt die dat telefoongesprek in een belangrijk ander licht kunnen plaatsen.

Tevens zou sprake zijn van een sturende en leidende rol van de AIVD met daardoor vervuiling van het daaruit ontstane bewijsmateriaal.

Bij de bespreking van dit verweer heeft het hof reeds in algemene zin stil gestaan bij het gebruik van materiaal ingebracht bij ambtsbericht.

Daarnaast heeft het hof overwogen op grond van hetgeen door het hof is vastgesteld dat niet aannemelijk is geworden dat de familie van de verdachte tot haar handelen is gedwongen door de AIVD en dat de politie noch de officier van justitie daarbij enige rol hebben gespeeld. Het hof zal met hetgeen eerder door de familieleden van de verdachte is verklaard op het punt van contacten met [betrokkene 2] of een andere medewerker van de AIVD, rekening houden bij het beoordelen van het mogelijk gebruik als bewijsmiddel van telefoongesprekken en/of afgelegde verklaringen van die familieleden.

Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van het zogenaamde "apothekersgesprek" acht het hof van belang dat reeds in eerste aanleg door [betrokkene 8], plaatsvervangend hoofd van de AIVD bij de rechter-commissaris is verklaard in antwoord op de vraag of in het originele telefoongesprek - het hof begrijpt het zogenaamde "apothekersgesprek" - is geknipt of dat het is bewerkt, dat bij zijn beste weten een integrale weergave van het gesprek op de CD-rom staat. Tevens heeft hij verklaard dat zijn dienst het zogenaamde Talloncriterium niet schendt. Bij brief van 28 augustus 2006 heeft hij nader antwoord gegeven op een aantal bij het getuigenverhoor niet beantwoorde vragen.

Mr A.C. Maan, landelijk terreurofficier van justitie, heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris één en ander in algemene zin onderbouwd door te spreken over de mogelijkheden tot controle van de handelswijze van medewerkers van de AIVD met het oog op het Talloncriterium.

Daarnaast zijn bij de politie de broer, vader en oudste zus van de verdachte [verdachte] gehoord. De processen-verbaal van die verhoren bevinden zich inmiddels in het strafdossier. Het hof noemt deze gesprekken met name omdat deze personen in het bijzonder kunnen verklaren over de context waarin het zogenaamde "apothekersgesprek" is gevoerd en hoe dit gesprek is verlopen en daarmee dat telefoongesprek op dat punt toetsbaar maken.

In eerste aanleg is bij de rechter-commissaris gehoord de oudste zus van de verdachte. In dat verhoor is als naam van de AIVD-medewerkster met wie de getuige veel contact had gehad over de zoektocht naar de verdachte, genoemd de naam van [betrokkene 2]. Over het zogenaamde "apothekersgesprek" heeft de oudste zus bij de rechter-commissaris -verkort en zakelijk weergegeven- verklaard dat zij van de AIVD de opdracht hadden gekregen om de verdachte zo lang mogelijk aan de telefoon aan de praat te houden. Ze hadden inmiddels gehoord dat de verdachte was gesignaleerd met iemand van de Hofstadgroep. "We moesten op een dusdanige manier vragen stellen om er achter te komen waar en met wie zij was zonder dat zij argwaan zou krijgen. We moesten proberen [verdachte] te beïnvloeden. Ik was het daarmee eens. Toen [verdachte] met [betrokkene 1] sprak, heeft [betrokkene 1] 'in haar taal' gesproken. Ze heeft expres de woorden Al Quaida, aanslag etc. gebruikt. Ze wist dat de AIVD op dat moment mee luisterde." De door de oudste zus bij de politie afgelegde verklaringen op 30 juni en 18 augustus 2005 met als documentcode G6 en als aanduiding aan de voet van de pagina telkens Onderzoek "Theodon" zijn bij het rechter-commissarisverhoor gevoegd.

Ook [betrokkene 1] is op verzoek van de verdediging na verwijzing door het hof, bij de rechter-commissaris gehoord. De verdediging heeft in voldoende mate de gelegenheid gehad desgewenst genoemde getuigen te ondervragen.

Van de vader en broer zijn de verklaringen op 9 april 2008 door de advocaat-generaal ingebracht in het strafdossier gelijk met de verklaringen van [betrokkene 1] uit het Theoden-onderzoek met nummer Z74048.

Niet is door de verdediging ter staving van haar stellingen verzocht om andere familieleden van de verdachte ter terechtzitting of bij de rechter-commissaris te horen zoals haar moeder, [betrokkene 3] of [betrokkene 4].

Het hof heeft op verzoek van de verdediging de rechter-commissaris verzocht genoemde [betrokkene 2], dan wel de medewerker van de AIVD die vermoedelijk achter dit pseudoniem schuilgaat, als getuige te horen en de advocaat-generaal verzocht de AIVD te verzoeken alle telefoongesprekken die door de AIVD zijn opgenomen van de verdachte en haar familieleden voor zover het betreft de periode van mei 2005 - juni 2005 te verstrekken en toe te voegen aan het dossier. Aan beide verzoeken is door de AIVD met een beroep op artikel 15 van de WIV 2002 en verwijzing naar een eerder uitgebracht ambtsbericht van 26 oktober 2006 met kenmerk 2698317/01 niet voldaan.

Aan de hand van de tekst van het zogenaamde "apothekersgesprek", als beluisterd door een opsporingsambtenaar en een tolk en weergegeven bij proces-verbaal stelt het hof vast dat aan het telefoongesprek mogelijk een of meerdere telefoongesprek(ken) vooraf zijn gegaan tussen de verdachte en haar zus [betrokkene 1] en mogelijk de moeder van de verdachte, nu daar blijkens de weergave in de eerste tien minuten van het telefoongesprek onder meer over wordt gesproken.

Het hof stelt vervolgens vast dat 10.33 minuten na aanvang van het telefoongesprek de verdachte opeens zelfstandig vraagt wie er allemaal in de apotheek bij [betrokkene 1] komen, van die bekende mensen en vraagt wie bijvoorbeeld; dat vervolgens een aantal namen wordt genoemd door de verdachte, waaronder een "zwart kankerwijf" - het hof begrijpt dat in dit verband hiermee Hirshi Ali wordt bedoeld - Remkes, Van Aartsen met de vraag of [betrokkene 1] het adres van Van Aartsen en die Hirshi Ali heeft en als ze het heeft, het adres aan de verdachte wil geven.

Uit de weergave van die passage leidt het hof niet af dat dat gedeelte, zoals door de verdediging is aangevoerd, is ingegeven door de wens van de familie van de verdachte haar aan de praat te houden, te achterhalen met wie ze omging of zou zijn geïnitieerd door [betrokkene 1] in opdracht van de AIVD.

Het hof stelt vast dat in de verklaringen van [betrokkene 1] noch in die van de oudste zus is aangegeven dat zij juist het onderwerp van de adressen van politici in relatie tot de apotheek met de verdachte zouden moeten bespreken.

[Verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat zij deze adressen van politici niet vroeg met enig terroristisch oogmerk bijvoorbeeld om die politici van het leven te willen (doen) beroven maar omdat zij brieven wilde sturen aan die politici om dawa te doen.

Het hof acht deze verklaring onaannemelijk nu de gekozen weg geen voor de hand liggende is, immers het zou veel eenvoudiger, sneller en efficiënter geweest zijn om eventuele brieven te versturen naar de Tweede Kamer of de zakelijke adressen van die politici te sturen dan wel die adressen op te vragen bij de gebruikelijke en algemeen bekende officiële informatiebronnen. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier is niet gebleken dat enige conceptbrief voor dat doel bedoeld, bij de verdachte is aangetroffen. Ook sjeik Fawaz Jneid, imam van de Sounnah Moskee in Den Haag heeft dit niet bevestigd, integendeel hij heeft verklaard de verdachte bij zich te hebben uitgenodigd, omdat hij gehoord had dat zij lid was van de Takfiri en omdat hij haar, samengevat, wilde waarschuwen dat zij zich door een bezoek te brengen aan een eerdere strafzitting van de medeverdachte [betrokkene 5], die van terroristische activiteiten werd verdacht, in een gevaarlijke positie bracht. Ook overigens heeft de verdachte in genoemd "apothekersgesprek", waar het betreft de onderwerpelijke passage, geen verband gelegd met dawa doen.

Vorenstaande brengt met zich mee dat het hof de passages als weergegeven in het zogenaamde "apothekersgesprek", die betrekking hebben op het vragen door de verdachte aan haar zus [betrokkene 1] welke politici in de apotheek komen, waar haar zus werkzaam is, en het informeren naar hun adressen, betrouwbaar acht en voor het bewijs zal gebruiken."

4.5.2. Waar het Hof in de hiervoor onder 4.5.1 weergegeven verwerping van het betrouwbaarheidsverweer verwijst naar zijn "bespreking in algemene zin van het gebruik van materiaal ingebracht bij ambtsbericht" doelt het op zijn verwerping van het door de verdediging gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Dat verweer is door het Hof in zijn arrest als volgt samengevat:

"Het openbaar ministerie is niet ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachte wegens het schenden van beginselen van een behoorlijke procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan haar recht op een behoorlijke behandeling van haar zaak dan wel dat er sprake is van zo ernstige schendingen dat deze het wettelijke systeem en de eerlijkheid van het proces in de kern raken dan wel wegens het schenden van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM).

Ter onderbouwing daarvan heeft de raadman van de verdachte - verkort en zakelijk weergegeven- het volgende betoogd.

Er is sprake geweest van een sturende en uitlokkende rol van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (verder: AIVD). Het handelen van de AIVD is niet te toetsen terwijl er niet op kan worden vertrouwd dat de inhoud van de ambtsberichten afkomstig van die dienst betrouwbaar zijn, nu de waarheidsvinding voor de AIVD in zijn werkzaamheden niet centraal staat, bewijsvergaring niet tot de taken van de AIVD behoort en de AIVD zich niet bezig houdt met de vraag of er ook ontlastend materiaal voorhanden is. De AIVD heeft de familie van de verdachte beloofd dat de verdachte niet zou worden vervolgd en heeft de familie instructies gegeven hoe te handelen wanneer zij de verdachte telefonisch spraken. De AIVD heeft telefoongesprekken achtergehouden en een belangrijke rol gespeeld bij het doen van aangifte van vermissing van de verdachte door haar moeder. Deze inmenging van de AIVD leidt er toe dat er een processtuk in het strafdossier van de verdachte is gevoegd dat als belastend kan worden gekwalificeerd en dat door opzettelijk handelen van de overheid inhoudelijk onjuist is. Een zus van de verdachte, genaamd [betrokkene 6] heeft de verdachte aangeraden om mee te werken en een andere zus, genaamd [betrokkene 1], is door de politie opgehaald om met de verdachte te spreken toen de verdachte in alle beperkingen gedetineerd zat. [betrokkene 1] heeft toen tegen de verdachte gezegd dat deze alles moest vertellen. Daarmee hebben zowel de AIVD als de politie geprobeerd de verdachte te bewegen om mee te werken.

Door de verwevenheid van het optreden van de AIVD met de opsporing is vervuiling van het bewijsmateriaal ontstaan. Er zijn voldoende feiten en omstandigheden voorhanden die aannemelijk doen worden dat de samenwerking verder gaat dan men wil doen geloven.

Politie en justitie hebben gepoogd de rol van de AIVD te verhullen en te bemantelen door de passages waaruit die rol zou blijken uit verklaringen van eerdergenoemde [betrokkene 1] te verwijderen."

4.5.3. Dat verweer is door het Hof in het bestreden arrest als volgt verworpen:

"De taken en bevoegdheden van de AIVD zijn vastgelegd in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (verder de WIV 2002). De wetgever heeft daarbij een duidelijk juridisch en feitelijk onderscheid voor ogen gehad tussen enerzijds het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en anderzijds het optreden van de opsporingsdiensten. Wederkerige contacten tussen de verschillende diensten zijn op grond van wet- en regelgeving mogelijk en daarbij geldt dat de

inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden.

De WIV 2002 verleent aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de discretionaire bevoegdheid tot het verstrekken van informatie aan het openbaar ministerie en verzet zich niet tegen informatieverstrekking op verzoek van het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat zowel de inlichtingen- en veiligheidsdienst als het openbaar ministerie of een opsporingsdienst elk voor zich en daardoor mogelijk parallel onderzoek doet naar bepaalde personen of groeperingen.

Indien de AIVD op informatie stuit die tevens van belang kan zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten dan wordt het openbaar ministerie in de persoon van een daartoe aangewezen officier van justitie daarvan door middel van een ambtsbericht op de hoogte gesteld. Deze officier van justitie beoordeelt of er een gerede kans bestaat dat de informatie uit het ambtsbericht gebruikt kan worden en daarbij heeft hij inzage in relevante gegevens die voor de beoordeling van de juistheid van de in het ambtsbericht vervatte gegevens noodzakelijk zijn. Na toetsing geleidt bedoelde officier van justitie de informatie door naar de betrokken met vervolging belaste autoriteit.

De bij wet geregelde en voor ambtenaren van de AIVD geldende geheimhoudingsplicht brengt met zich dat bij ambtsbericht ingebracht materiaal niet rechtstreeks kan worden getoetst, wat betekent dat de strafrechter van geval tot geval met de nodige behoedzaamheid zal moeten beoordelen of het materiaal voor het bewijs kan worden gebezigd.

Dat betekent naar het oordeel van het hof overigens niet dat ervan moet worden uitgegaan dat er niet op kan worden vertrouwd dat de inhoud van de ambtsberichten afkomstig van die dienst betrouwbaar zijn, zoals door de verdediging is betoogd. Aan het gebruik van materiaal dat bij ambtsbericht door de AIVD aan het openbaar ministerie ter beschikking is gesteld en door deze is ingebracht in een strafdossier staat niets in de weg, wanneer de verdediging zich daartegen voldoende heeft kunnen verweren.

Met betrekking tot de rol van de AIVD in de onderhavige strafzaak zijn getuigen gehoord en stukken aan het strafdossier toegevoegd. Ook [betrokkene 6] en [betrokkene 1], beiden zussen van de verdachte, zijn hierover gehoord.

[Betrokkene 6] heeft -voor zover thans van belang verkort en zakelijk weergegeven- op 12 oktober 2006 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij is benaderd door een medewerkster van de AIVD en dat haar het advies is gegeven om niet met de politie te spreken. De medewerkster citeerde de aangifte van vermissing van de verdachte waarin drie steekwoorden genoemd moesten worden, te weten: Hofstadgroep, [medeverdachte] en "iets goed doen".

[Betrokkene 1] heeft - voor zover thans van belang verkort en zakelijk weergegeven- op 25 januari 2008 bij de rechter-commissaris verklaard dat haar zuster benaderd is door een medewerkster van de AIVD die liet weten dat zij hen wilde helpen bij het zoeken naar de verdachte. Tijdens die zoektocht heeft de AIVD de familie gevraagd om als er telefonisch contact was met de verdachte deze contacten zo lang mogelijk te laten duren en te spreken over onder meer de Hofstadgroep en radicale geloofszaken.

Naar het oordeel van het hof dient op grond van die verklaringen te worden aangenomen dat er contacten zijn geweest tussen een medewerkster van de AIVD en [betrokkene 6] met betrekking tot de verdachte en dat die contacten van invloed zijn geweest op het contact van de familie met de verdachte in de tenlastegelegde periode. Verder is op grond van de afgelegde verklaringen aannemelijk geworden dat de familie van de verdachte eigener beweging heeft gehandeld overeenkomstig de instructies die [betrokkene 6] naar eigen zeggen van de AIVD heeft gekregen en dat daarin de politie noch de officier van justitie enige rol hebben gespeeld. Uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is dat ook overigens niet aannemelijk geworden, terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat de familie van de verdachte tot genoemd handelen is gedwongen door de AIVD.

Het openbaar ministerie kan gelet op wat hiervoor is overwogen niet verantwoordelijk worden gehouden voor de feitelijke gang van zaken als voormeld. Dat er van een verdergaande samenwerking tussen de AIVD en politie en justitie sprake is geweest dan op basis van de wettelijke regelingen gerechtvaardigd is, is uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.

Het hof acht het horen van de bronnen van de AIVD niet noodzakelijk nu, gelet op het standpunt van de AIVD, zoals blijkt uit haar ambtsbericht d.d. 7 maart 2008, dat zij ingevolge artikel 15 van de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten wettelijk verplicht is tot geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens en van de bronnen waaruit deze gegevens afkomstig zijn, het naar het oordeel van het hof onaannemelijk is dat deze bronnen binnen een aanvaardbare termijn gehoord zouden kunnen worden.

Het hof acht het horen van de bronnen van de CIE eveneens niet noodzakelijk, nu CIE-informatie wel als startinformatie voor een opsporingsonderzoek, doch niet als bewijsmiddel mag worden gebezigd en wordt gebezigd.

De beide verzoeken worden derhalve afgewezen.

Het hof wijst het herhaalde verzoek tot het horen van het hoofd van de AIVD dan wel een medewerker van de AIVD af, nu door de raadsman van de verdachte geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die het horen van voornoemde personen noodzakelijk maken.

Uit het enkele feit dat politieambtenaren [betrokkene 1] op enig moment hebben opgehaald om met de verdachte te spreken na de aanhouding van laatstgenoemde, niet de conclusie kan worden getrokken dat de politie heeft geprobeerd de verdachte te bewegen om mee te werken.

Bij de beoordeling van de inhoud van door familieleden van de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen en telefoongesprekken die de verdachte met haar familieleden heeft gevoerd in de tenlastegelegde periode voor mogelijk gebruik als bewijsmiddel zal het hof rekening houden, met wat in dit verband door [betrokkene 6] en [betrokkene 1] is verklaard. Naar het oordeel van het hof is uit de stukken en uit hetgeen ter terechtzitting is besproken niet aannemelijk geworden dat van de zijde van de AIVD enige belofte is gedaan met betrekking tot de vervolging van de verdachte als door de raadsman is betoogd, terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat de politie of het openbaar ministerie enige rol heeft gespeeld bij de vermeende invloed van de AIVD op de aangifte die door de moeder van de verdachte van haar vermissing is gedaan."

Art. 15 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002

4.6. Art. 15 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: WIV 2002) luidt:

"De hoofden van de diensten dragen zorg voor:

a. de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens;

b. de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn;

c. de veiligheid van de personen met wier medewerking gegevens worden verzameld."

5. Beoordeling van een aantal klachten van het tweede middel

5.1. Het middel klaagt onder meer over de beslissingen van het Hof tot afwijzing van de verzoeken van de verdediging om de weergave van de door de AIVD opgenomen telefoongesprekken van de verdachte en haar familieleden aan het dossier toe te voegen en van de verzoeken om het hoofd van de AIVD en medewerkers van die dienst te horen.

5.2. Bij de beoordeling van die klachten moet het volgende worden vooropgesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 september 2006 (LJN AV4122, NJ 2007/336) met betrekking tot de toetsing van onderzoek verricht door inlichtingen- en veiligheidsdiensten het volgende overwogen:

"4.6. (...) dat zowel onder de vigeur van de WIV 1987 als onder die van de WIV 2002 in beginsel geen bezwaar bestaat tegen het gebruik in het strafproces van door inlichtingen- en veiligheidsdiensten vergaard materiaal. Dat noch in de WIV 1987 noch in de WIV 2002 is voorzien in een rechterlijke toetsing vooraf of achteraf van het optreden van die diensten, doet daaraan niet af.

Daarbij verdient nog opmerking dat beide wetten voorzien in onafhankelijk toezicht op de rechtmatigheid van het functioneren van genoemde diensten door middel van parlementaire controle en dat de WIV 2002 daarnaast voorziet in onafhankelijke controle door een Commissie van Toezicht, die daartoe met uitgebreide bevoegdheden is toegerust (vgl. de art. 73-78 WIV 2002).

Geen rechtsregel verzet zich derhalve tegen het gebruik van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst verstrekte inlichtingen als startinformatie voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek.

Evenmin verzet enige rechtsregel zich tegen het gebruik van door zo een dienst vergaard materiaal tot het bewijs in een strafzaak. Wat betreft zulk gebruik tot het bewijs moet worden aangetekend dat de strafrechter van geval tot geval met de nodige behoedzaamheid zal moeten beoordelen of het materiaal, gelet op de soms beperkte toetsbaarheid, tot het bewijs kan meewerken.

4.7.1. Ten aanzien van de vraag of en in hoeverre consequenties kunnen of moeten worden verbonden aan onregelmatigheden in het onderzoek door een inlichtingen- en veiligheidsdienst geldt het volgende. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004, NJ 2004, 376 geoordeeld dat aan de toepassing van art. 359a Sv beperkingen zijn gesteld. De toepassing van art. 359a Sv is allereerst beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge art. 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn blijkens de wetsgeschiedenis begrepen normschendingen bij de opsporing. Art. 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van het voorbereidend onderzoek. Een onderzoek door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vindt plaats buiten de verantwoordelijkheid van de politie en het openbaar ministerie en valt buiten dat verband.

4.7.2. Zulks neemt niet weg dat onder omstandigheden de resultaten van het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst ingestelde onderzoek niet tot het bewijs mogen worden gebruikt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de bijzondere gevallen dat

(a) doelbewust met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden worden aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie of

(b) het optreden van de betrokken dienst een schending van de aan een verdachte toekomende fundamentele rechten heeft opgeleverd die van dien aard is dat daardoor geen sprake meer is van een fair trial als bedoeld in art. 6 EVRM.

4.8. Daarnaast is denkbaar dat in verband met de beperkte mogelijkheden tot toetsing van de betrouwbaarheid van het overgedragen materiaal de verdedigingsrechten in die mate zijn beperkt dat het gebruik tot het bewijs van dat materiaal niet verenigbaar is met het vereiste van een fair trial als bedoeld in art. 6 EVRM.

Indien in dit kader in een strafzaak een onderbouwd beroep wordt gedaan op de onbetrouwbaarheid van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst verzameld materiaal zodat dit naar het oordeel van de verdediging niet tot bewijs kan dienen, dient de strafrechter de gegrondheid van die stelling te onderzoeken, waarbij de verdediging de gelegenheid moet hebben om de betrouwbaarheid van dat materiaal aan te vechten en te (doen) onderzoeken, eventueel door getuigen te doen horen, bijvoorbeeld door de rechter-commissaris. Daarbij dient de strafrechter rekening te houden met enerzijds de bijzondere positie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die veelal tot geheimhouding noopt, en anderzijds de verdedigingsrechten van de verdachte als bedoeld in art. 6, derde lid, EVRM.

De vraag hoe dit onderzoek dient te worden verricht en in welke gevallen, gelet op het fair trial-vereiste van art. 6 EVRM, de conclusie moet zijn dat het materiaal vanwege gebreken in de mogelijkheden om dat materiaal te toetsen en aan te vechten niet tot het bewijs kan worden gebezigd, valt niet in algemene zin te beantwoorden. Wel kan worden opgemerkt dat de rechter dient te streven naar compensatie van eventuele beperkingen van de rechten van de verdediging door andere - bij wat is aangevoerd passende - wegen te zoeken teneinde de betrouwbaarheid van het materiaal te onderzoeken. Bovendien is de aard van het materiaal van belang voor de beantwoording van de vraag of de betrouwbaarheid ervan in voldoende mate kan worden getoetst. Zo gaat het in de onderhavige zaak uitsluitend om een proces-verbaal van bevindingen van een opsporingsambtenaar relaterende hetgeen op een door de BVD ter beschikking gestelde CD-ROM is opgenomen, te weten een aantal telefoongesprekken die zijn gevoerd in een periode voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte."

5.3. Zoals de Hoge Raad in genoemd arrest heeft geoordeeld laat de vraag of de verdediging in het licht van de waarborg van een eerlijk proces door de AIVD vergaard bewijsmateriaal in voldoende mate heeft kunnen toetsen zich niet aan de hand van een algemene regel beantwoorden. De omstandigheden van het geval zijn beslissend. Indien de rechter materiaal als waarvan hier sprake is tot het bewijs gebruikt, komt in cassatie bij de toetsing van dat gebruik mede betekenis toe aan de wijze waarop de betrouwbaarheid van dat bewijsmateriaal door de verdediging is betwist.

5.4. In het onderhavige geval gaat het om het gebruik tot het bewijs van een (deel van) een telefoongesprek dat door de verdachte met haar zuster [betrokkene 1] is gevoerd, het zogenoemde apothekersgesprek. Dat gesprek is door het Hof cruciaal geacht voor het bewijs dat de verdachte behoorde tot een organisatie als bedoeld in art. 140a Sr alsook voor het bewijs van de feiten 2, 3 en 4, waar het betreft het terroristisch oogmerk.

De verdediging heeft aangevoerd dat dat materiaal onvoldoende op betrouwbaarheid kan worden getoetst. Daartoe is aangevoerd "dat er sterke aanwijzingen bestaan dat de AIVD over informatie beschikt die dat telefoongesprek in een belangrijk ander licht kunnen plaatsen". Er zou sprake zijn van een sturende en leidende rol van de AIVD met daardoor vervuiling van dat bewijsmateriaal.

Om de context van het apothekersgesprek te onderzoeken heeft de verdediging aanvankelijk verzocht om toevoeging van de weergave van alle telefoongesprekken die door de AIVD zijn opgenomen van de verdachte en haar familieleden.

Voorts is verzocht om het horen van [betrokkene 2], althans de medewerker van de AIVD die achter dit pseudoniem schuilgaat.

Het Hof heeft die verzoeken - wat betreft de telefoongesprekken voor een bepaalde periode - ter terechtzitting van 24 januari 2008 toegewezen omdat het daartoe de noodzaak aanwezig achtte.

5.5.1. Bij ambtsbericht van 7 maart 2008 heeft het hoofd van de AIVD aan het Openbaar Ministerie laten weten op grond van art. 15 WIV 2002 niet aan de desbetreffende verzoeken te zullen voldoen.

De raadsman heeft naar aanleiding van dat ambtsbericht op de terechtzitting van 11 maart 2008 het Hof verzocht "de weigering om alle opgenomen telefoongesprekken die zijn gevoerd tussen de verdachte en haar familieleden te verstrekken in voldoende mate te compenseren door het hoofd van de AIVD, [betrokkene 7], dan wel het plaatsvervangend hoofd, [betrokkene 8], dan wel iemand anders van de AIVD die inhoudelijk kan verklaren omtrent deze kwestie als getuige hieromtrent te horen". Ook is wederom verzocht om het horen van [betrokkene 2] "zonodig op afgeschermde wijze".

5.5.2. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de voorzitter aldaar melding gemaakt van een faxbrief van de raadsman van de verdachte van 9 maart 2008 inhoudende - kort gezegd - een verzoek om toevoeging aan het dossier van door de verdachte en haar oudste zuster ([betrokkene 6]) en tussen laatstgenoemde en een andere zuster van de verdachte ([betrokkene 1]) gevoerde telefoongesprekken.

5.6. Het Hof heeft die verzoeken op genoemde terechtzitting afgewezen. Wat betreft de verzochte toevoeging van de weergave van de telefoongesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 6] en tussen laatstgenoemde en [betrokkene 1], heeft het Hof geoordeeld dat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het heeft daartoe overwogen dat "gelet op de houding die de AIVD ten aanzien van dit verzoek aanneemt in haar ambtsbericht d.d. 7 maart 2008, niet te verwachten is dat het toevoegen van deze gesprekken binnen een aanvaardbare termijn kan worden gerealiseerd". Het verzoek om het horen van "[betrokkene 2]", al dan niet op afgeschermde wijze, heeft het Hof afgewezen omdat het Hof het onaannemelijk achtte dat zij binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zou verschijnen. Het Hof overwoog daartoe: "Door de weigering van de AIVD ook maar iets over de identiteit van [betrokkene 2] bekend te maken en zelfs in het midden te laten of er wel sprake is van een menselijke bron, acht het Hof het zinloos het openbaar ministerie nogmaals te verzoeken zich in te spannen de identiteit van [betrokkene 2] te achterhalen."

Ten slotte heeft het Hof het verzoek tot het horen van het hoofd van de AIVD dan wel het plaatsvervangend hoofd [betrokkene 8], althans een andere medewerker van de AIVD afgewezen op de grond dat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Daartoe overwoog het Hof, onder verwijzing naar het verhoor in eerste aanleg - in aanwezigheid van de verdediging - van de plaatselijk landelijk officier van justitie terrorismebestrijding, de heer Maan, en van [betrokkene 8], "dat op dit moment voldoende informatie voorhanden is ter toetsing van het handelen van de AIVD".

5.7. Het Hof heeft bij de afwijzing van die verzoeken de juiste maatstaf aangelegd. De daartegen gerichte klacht faalt. Voorts heeft het Hof, anders dan het middel betoogt, wat betreft de weergave van de telefoongesprekken niet een deel van het verzoek onbesproken gelaten. Het Hof heeft kennelijk en gelet op hetgeen de raadsman op de terechtzitting van 11 maart 2008 heeft aangevoerd geoordeeld - hetgeen niet onbegrijpelijk is - dat toen slechts is verzocht om toevoeging van de gesprekken tussen de verdachte en haar oudste zuster en tussen laatstgenoemde en een andere zuster en dus niet meer om toevoeging van de weergave van "alle door de AIVD opgenomen gesprekken van de verdachte en haar familieleden". In zoverre mist het middel dus feitelijke grondslag.

5.8. Bij de beoordeling van de klachten voor het overige is in de eerste plaats van belang dat het in de onderhavige zaak gaat om door de AIVD vergaard bewijsmateriaal dat door het Hof "cruciaal" is geacht voor de bewijsvoering en voorts dat het Hof aanvankelijk - op de terechtzitting van 24 januari 2008 - de verzoeken van de verdediging om telefoongesprekken van de verdachte en haar familieleden (wat betreft een bepaalde periode) en tot het horen van "[betrokkene 2]" heeft toegewezen omdat het daartoe de noodzaak aanwezig achtte.

In die omstandigheden had het Hof - tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 5.2 is vooropgesteld - aanleiding moeten vinden de afwijzing van de verzoeken breder te motiveren. Daartoe overweegt de Hoge Raad het volgende. Het Hof heeft bij de afwijzing van het verzoek tot aanvulling van het dossier met - door de raadsman nader aangeduide -telefoongesprekken en van het verzoek om "[betrokkene 2]" te horen beslissende betekenis toegekend aan het ambtsbericht van de AIVD van 7 maart 2008. Het heeft, kort gezegd, gelet op dat ambtsbericht geoordeeld dat voldoening aan de verzoeken niet binnen aanvaardbare termijn zou zijn te realiseren. Dat oordeel behoefde, mede gelet op de summiere inhoud van dat ambtsbericht, nadere motivering. Meer in het bijzonder had het Hof daarbij aandacht moeten besteden aan de vraag of het mogelijk zou zijn de telefoongesprekken waarop het verzoek betrekking had te verstrekken met verhulling van gegevens die op grond van art. 15 WIV 2002 door de AIVD niet konden worden geopenbaard.

Voorts valt aan de motivering van het Hof van de afwijzing van het verzoek tot het horen van "[betrokkene 2]" niet genoegzaam te ontlenen dat en waarom - naar het Hof kennelijk heeft geoordeeld - de mogelijkheid om de medewerker van de AIVD die achter dat pseudoniem schuilgaat als afgeschermde getuige te doen horen, uitgesloten moet worden geacht.

In zoverre slaagt het middel.

6. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 november 2011.