Hoge Raad, 24-05-2011, BP4399, 09/02238 P
Hoge Raad, 24-05-2011, BP4399, 09/02238 P
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 mei 2011
- Datum publicatie
- 24 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BP4399
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP4399
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2009:BI1965, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 09/02238 P
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025] art. 36e, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025] art. 577b
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Geen belang. Art. 577b Sv. Middel klaagt dat de berekening is gebaseerd op feiten waarvan betrokkene is vrijgesproken. In HR LJN BN9287 is de beslissing in de hoofdzaak vernietigd v.w.b. de beslissingen t.z.v. het onder 2 en 3 tlg en de strafoplegging omdat het Hof aan deze vrijspraken een onjuiste rechtsopvatting ten grondslag heeft gelegd. De zaak is verwezen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat art. 577b.2 Sv de betrokkene de bevoegdheid geeft na de afdoening van de hoofdzaak te verzoeken om vermindering of kwijtschelding van het vastgestelde ontnemingsbedrag, heeft de betrokkene geen belang bij het middel.
Uitspraak
24 mei 2011
Strafkamer
nr. S 09/02238 P
CeH/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 april 2009, nummer 20/003922-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. S.B.J. Hiemstra, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft bij conclusie en bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de aanvullende conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof zijn schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte mede heeft gebaseerd op een feit waarvan de betrokkene is vrijgesproken. Bij deze klacht is tot uitgangspunt genomen de vrijspraak van de betrokkene door het Gerechtshof in de hoofdzaak van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
2.2. Bij arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2011, LJN BN9287 is de beslissing in de hoofdzaak vernietigd wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, omdat het Hof aan de vrijspraak van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten een onjuiste rechtsopvatting ten grondslag heeft gelegd. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.3. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat art. 577b, tweede lid, Sv de betrokkene de bevoegdheid geeft na de afdoening van de hoofdzaak te verzoeken om vermindering of kwijtschelding van het vastgestelde ontnemingsbedrag, heeft de betrokkene geen belang bij het middel.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 10.593,53.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 10.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 24 mei 2011.