Home

Hoge Raad, 25-03-2011, BP3887, 10/02146

Hoge Raad, 25-03-2011, BP3887, 10/02146

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 maart 2011
Datum publicatie
25 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP3887
Formele relaties
Zaaknummer
10/02146
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 13-02-2024 tot 01-05-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 13-02-2024 tot 01-05-2024] art. 610

Inhoudsindicatie

Art. 3 Werkloosheidswet. Deelname aan televisieprogramma privaatrechtelijke dienstbetrekking ondanks andersluidende kwalificatie in de overeenkomst.

Uitspraak

Nr. 10/02146

25 maart 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 maart 2010, nr. 08/6472 WW, betreffende een besluit op een door X te Z (hierna: belanghebbende) ingediende aanvraag ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: de WW).

1. Het geding in feitelijke instanties

Bij besluit van 26 november 2007 heeft het UWV de door belanghebbende ingediende aanvraag tot toekenning van een uitkering ingevolge de WW (hierna: WW-uitkering) afgewezen.

Het UWV heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

De Rechtbank Zwolle-Lelystad (nr. Awb 08/284) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd.

De Centrale Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het UWV heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

Het UWV heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 6 januari 2011 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft van 23 september 2006 tot en met 26 juli 2007 deelgenomen aan het televisieprogramma "De Gouden Kooi". Dit programma had als doel "het met televisiecamera's volgen van de deelnemers, die hun intrek hadden genomen in een villa". De televisiebeelden van de bewoners van de villa waren 24 uur per dag via media voor het publiek toegankelijk. De langst in de villa verblijvende deelnemer maakte kans op het winnen van prijzen.

3.1.2. Tussen Talpa Producties B.V. (hierna: Talpa) en belanghebbende is op 15 september 2006 een overeenkomst ondertekend, die door de partijen is benoemd als een overeenkomst van opdracht (hierna: de Overeenkomst). In de considerans van de overeenkomst staat dat:

"(...)

e. het uitdrukkelijk niet de bedoeling van partijen is door middel van het sluiten van deze Overeenkomst een arbeidsovereenkomst te sluiten. In dit verband realiseert de Deelnemer (belanghebbende, HR) zich dat de beschermende bepalingen van het arbeidsrecht derhalve geen toepassing vinden;

(...)"

3.1.3. Talpa heeft voor het televisieprogramma een "Regelboek" met spelregels opgesteld. Zij kan daarvan afwijken en het Regelboek aanvullen en wijzigen zonder toestemming van de deelnemer. Artikel 1.2 van de Overeenkomst luidt:

"1.2 De Deelnemer verklaart op de hoogte te zijn van het format dat ten grondslag ligt aan het Programma alsmede van de spelregels van het Programma zoals omschreven in het Regelboek en gaat daarmee onvoorwaardelijk akkoord. Niettemin heeft Talpa het recht in redelijkheid van het format respectievelijk het Regelboek af te wijken, dan wel deze aan te vullen en/of te wijzigen. Deelnemer gaat op voorhand akkoord met voornoemde aanvullingen/wijzigingen. Het is uitsluitend aan Talpa hoe te handelen in onvoorziene omstandigheden. Onder onvoorziene omstandigheden wordt mede begrepen overmacht, omstandigheden waarvoor de regels geen uitsluitsel bieden en omstandigheden waarbij sprake is van een technisch manco."

3.1.4. Ten aanzien van het geven van instructies en nemen van maatregelen van de kant van Talpa is in artikel 9 van de Overeenkomst opgenomen:

"ARTIKEL 9 instructies en maatregelen

9.1 De Deelnemer zal de instructies en ordemaatregelen die gedurende de deelname aan het Programma door Talpa (inclusief haar medewerkers) worden gegeven direct en volledig opvolgen. De Deelnemer zal volgens de aanwijzingen van Talpa haar/zijn medewerking verlenen aan het Programma. De Deelnemer zal zich derhalve conformeren aan de beslissingen van Talpa en zal conform deze beslissingen handelen.

9.2 Met inachtneming van de instructiebevoegdheid van Talpa zoals bedoeld in artikel 9.1 is de Deelnemer binnen de kaders van het (gewijzigde) format/ Regelboek en de bepalingen van deze Overeenkomst, geheel vrij in de wijze waarop hij/zij invulling geeft aan zijn/haar verblijf in het Huis c.q. deelname aan het Programma.

9.3 Indien de Deelnemer zich niet houdt aan de hiervoor bedoelde instructies, ordemaatregelen of het Regelboek, een en ander uitsluitend ter beoordeling van Talpa, of zich niet houdt aan het bepaalde in deze Overeenkomst, is het Talpa toegestaan de Deelnemer onmiddellijk van deelname uit te sluiten en te verzoeken het Huis te verlaten, zonder dat enige schadevergoeding of restitutie van de Eigen Bijdrage verschuldigd is.

(...)"

3.1.5. Volgens het addendum op de Overeenkomst is Talpa gehouden om aan de Deelnemer een schadeloosstelling te betalen van € 2250 voor iedere maand die hij of zij in "De Gouden Kooi" heeft doorgebracht. Daarop moet zij van de Belastingdienst loonheffingen en sociale premies inhouden. Artikel 13 van het addendum op de Overeenkomst luidt:

"13.1 Als gevolg van de (potentieel) langdurige aard van de deelname aan het Programma zal de Deelnemer geconfronteerd worden met gederfde inkomsten, terwijl een aantal kosten onverminderd zal doorlopen. Partijen zijn overeengekomen dat de Deelnemer dienaangaande schadeloos gesteld zal worden voor de periode dat de Deelnemer aanwezig is in het Huis. De Deelnemer ontvangt daartoe van Talpa een bedrag van Euro 2.250,= (zegge: tweeduizendtweehonderd en vijftig Euro) bruto voor iedere maand dat de deelnemer in het Huis verblijft. Betaling vindt aan het eind van elke maand plaats op het door de deelnemer opgegeven bank-/gironummer.

13.2 Talpa dient op last van de Belastingdienst over de schadeloosstelling loonheffing en de van toepassing zijnde premies sociale verzekeringen in te houden en af te dragen, zodat aan de deelnemer (een) nettobedrag(en) zal worden uitbetaald.

(...)"

3.1.6. Talpa heeft tegen de inhouding van loonbelasting en premies voor de sociale verzekeringen bezwaar gemaakt en na de uitspraak op dat bezwaar vervolgens beroep ingesteld.

3.1.7. Belanghebbende heeft "De Gouden Kooi" moeten verlaten, omdat zij is "weggestemd". Zij heeft over de in 3.1.1 genoemde periode in totaal een bedrag van € 30.889,92 bruto betaald gekregen.

3.1.8. Belanghebbende heeft een uitkering ingevolge de WW aangevraagd. Die uitkering is haar door het UWV geweigerd.

3.2. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat belanghebbende tot Talpa in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond in de zin van artikel 3 van de WW, en dat de weigering om belanghebbende een WW-uitkering te verstrekken ten onrechte is gehandhaafd. Hiertegen richten zich de klachten.

3.3.1. Ingevolge artikel 129d, lid 1, van de WW is beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad slechts mogelijk ter zake van schending of verkeerde toepassing van de artikelen 2 tot en met 12 en 14, lid 1, van de WW en de daarop berustende bepalingen. Dit brengt voor het onderhavige geval met zich dat de toetsing in cassatie beperkt dient te blijven tot de vraag of de uitspraak van de Centrale Raad getuigt van een onjuiste uitleg of verkeerde toepassing van het begrip 'in privaatrechtelijke dienstbetrekking staan' in artikel 3 van de WW.

3.3.2. Voor de vraag of belanghebbende tot Talpa in een zodanige privaatrechtelijke dienstbetrekking stond is maatgevend of tussen beiden sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Bij de beantwoording van de vraag of de rechtsverhouding tussen partijen als zodanig dient te worden aangemerkt, moet worden getoetst of de inhoud van die rechtsverhouding voldoet aan de criteria die gelden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven (vgl. onder meer HR 13 juli 2007, nr. C05/331, LJN BA6231, NJ 2007/449).

3.3.3. De Centrale Raad heeft als vereisten voor het aannemen van een dienstbetrekking gesteld een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Aldus is de Centrale Raad terecht uitgegaan van de criteria die gelden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Bij de beoordeling of de inhoud van de tussen partijen gemaakte afspraken aan die criteria voldoet, geeft de uitspraak van de Centrale Raad bovendien geen blijk van een onjuiste uitleg van die kenmerken of van miskenning dan wel verkeerde toepassing van hetgeen onder 3.3.2 is overwogen. Voor het overige kan die uitspraak in cassatie niet op juistheid worden getoetst.

3.3.4. De klachten kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.

4. Proceskosten

Het UWV zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en

veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1966,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2011.

Van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt ter zake van het ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.