Hoge Raad, 22-03-2011, BP0770, 09/01616
Hoge Raad, 22-03-2011, BP0770, 09/01616
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 maart 2011
- Datum publicatie
- 22 maart 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BP0770
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP0770
- Zaaknummer
- 09/01616
Inhoudsindicatie
Redelijke termijn in cassatie (overschrijding inzendtermijn) in zaak van gedetineerde.
Uitspraak
22 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/01616
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 april 2009, nummer 22/005656-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Amsterdam, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Uit door de Hoge Raad ingewonnen inlichtingen blijkt dat de verdachte ten tijde van het instellen van het cassatieberoep in verband met de onderhavige zaak gedetineerd was. Dit betekent dat, nu op 14 april 2009 namens de verdachte beroep in cassatie is ingesteld en de stukken van het geding op 11 november 2009 ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen, de in dergelijke gevallen op zes maanden gestelde inzendtermijn van de stukken door het Hof is overschreden. Het middel is dus gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 maart 2011.