Hoge Raad, 01-02-2011, BO6486, 09/00097
Hoge Raad, 01-02-2011, BO6486, 09/00097
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 februari 2011
- Datum publicatie
- 1 februari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BO6486
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO6486
- Zaaknummer
- 09/00097
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO. Ambtshalve punt van cassatie: de strafoplegging is in strijd met art. 14a Sr, zoals die bepaling luidde tot 1 februari 2006 (vgl. HR LJN AX1662). De zaak wordt voor de strafoplegging teruggewezen.
Uitspraak
1 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/00097
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 december 2008, nummer 23/004150-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.A.F. van Drimmelen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de opgelegde hoofdstraf en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman van de verdachte, mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op tijdstippen gelegen in de periode van 1 november 2004 tot en met 31 januari 2005 heeft schuldig gemaakt aan verschillende misdrijven.
3.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze strafoplegging is in strijd met het te dezen toepasselijke art. 14a Sr, zoals dat luidde tot 1 februari 2006 (vgl. HR 13 juni 2006, LJN AX1662, NJ 2008/52).
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 februari 2011.