Home

Hoge Raad, 13-07-2010, BN1014, 09/02230 B

Hoge Raad, 13-07-2010, BN1014, 09/02230 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 juli 2010
Datum publicatie
13 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BN1014
Formele relaties
Zaaknummer
09/02230 B

Inhoudsindicatie

Bezwaarschrift tegen dagvaarding. Verjaring. 1. Aanvangstermijn verjaring en art. 328ter Sr. 2. Daad van vervolging. Ad 1. Het Hof heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn i.c. is aangevangen “op het moment dat de gift(en) wordt/worden gedaan c.q. opdracht ter effectuering ervan wordt gegeven”. Dat oordeel is, mede gelet op ’s Hofs vaststelling dat “o.g.v. het dossier en het verhandelde in raadkamer in 1e aanleg en in h.b. (…) geen aanleiding is om aan te nemen dat de voor de voltooiing van het delict vereiste wetenschap aan de zijde van verdachte later zou zijn ontstaan dan het moment waarop hij de giften en beloften zou hebben gedaan”, niet onjuist en naar behoren met redenen omkleed. Ad 2. Een daad van vervolging i.d.z.v. art. 72 Sr die de verjaring stuit, betreft een daad welke erop is gericht een voor t.u.l. vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen (HR NJ 1992, 265). Gelet daarop heeft het Hof een brief van de OvJ, inhoudende o.m. de mededeling dat hij voornemens is verdachte te vervolgen t.z.v. de in die brief aangeduide strafbare feiten, ten onrechte aangemerkt als een daad van vervolging in voormelde zin.

Uitspraak

13 juli 2010

Strafkamer

nr. 09/02230 B

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 april 2009, nummer RK 08/1559, inzake een bezwaarschrift als bedoeld in art. 262 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de bestreden beschikking voor zover de verdachte daarbij buiten vervolging is gesteld, is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.A. Franken, mr. C.A.M.J. Raymakers en

mr. S.R. van Breukelen, allen advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar enkel voor zover daarbij het in de conclusie nader omschreven onderdeel van het bezwaarschrift ongegrond is verklaard, tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift en buitenvervolgingstelling van de verdachte in zoverre, alsmede tot verwerping van het beroep voor het overige.

1.2. De raadslieden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. De bestreden beschikking

De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"De tenlastelegging

1.

Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2000 tot en met de maand februari 2003 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Heerlen en/of Amsterdam en/of Aerdenhout in de gemeente Bloemendaal en/of te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) [betrokkene 1] die, anders dan als ambtenaar, te weten als fondsmanager en/of directeur kantorenfonds vastgoed en/of poliomanager en/of directeur commercieel vastgoed werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [M] N.V., naar aanleiding van hetgeen [betrokkene 1] voornoemd in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (telkens) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n), namelijk betaling(en) van een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag groot 1.162.223,- euro, althans 719.864,- euro, in elk geval van een of meer bedrag(en) aan geld, heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten aannemen dat [betrokkene 1] voornoemd die gift(en) en/of belofte(n) in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn werkgever, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die/dat betalingen (telkens) aan [betrokkene 1] voornoemd gedaan via [B] B.V., waarvan [betrokkene 1] voornoemd de aandelen in economische eigendom had, als winstdeling in verband met

= de aankoop door [M] N.V. van de/het pand(en) [a-straat 1] te Utrecht en/of [b-straat 1] te Hengelo en/of [c-straat 1] te Veldhoven en/of [d-straat 1] te Maastricht en/of [e-straat 1] te Utrecht en/of een of meer (andere) pand(en) en/of

= de verkoop door [M] N.V. van de panden [...] te Sittard en/of [a-straat 1] te Utrecht en/of [f-straat 1] te Son en Breugel;

art. 328ter lid 2 Wetboek van Strafrecht

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[C] B.V., verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand juli 2000 tot en met de maand februari 2003 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Heerlen en/of Amsterdam en/of te Aerdenhout in de gemeente Bloemendaal en/of te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) [betrokkene 1] die, anders dan als ambtenaar, immers als fondsmanager en/of directeur kantorenfonds vastgoed en/of poliomanager en/of directeur commercieel vastgoed werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [M] N.V., naar aanleiding van hetgeen [betrokkene 1] voornoemd in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (telkens) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n), namelijk betaling(en) van een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag groot 1.162.223,- euro, althans 719.864,- euro, in elk geval van een of meer bedrag(en) aan geld, heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden, dat de B.V. en/of haar mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten aannemen dat [betrokkene 1] voornoemd die gift(en) en/of belofte(n) in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn werkgever, immers heeft de B.V., (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die/dat betalingen (telkens) aan [betrokkene 1] voornoemd gedaan via [B] B.V., waarvan [betrokkene 1] voornoemd de aandelen in economische eigendom had, als winstdeling in verband met

= de aankoop door [M] N.V. van de/het pand(en) [a-straat 1] te Utrecht en/of [b-straat 1] te Hengelo en/of [c-straat 1] te Veldhoven en/of [d-straat 1] te Maastricht en/of [e-straat 1] te Utrecht en/of een of meer (andere) pand(en) en/of

= de verkoop door [M] N.V. van de panden [...] te Sittard en/of [a-straat 1] te Utrecht en/of [f-straat 1] te Son en Breugel, hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feiten en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);

art. 328ter lid 2 jo 51 Wetboek van Strafrecht

2.

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand januari 2001 tot en met de maand februari 2003 te Doorn in de gemeente Utrechtse Heuvelrug en/of in de gemeente(n) Hilversum en/of Utrecht en/of te Aerdenhout in de gemeente Bloemendaal en/of te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) [betrokkene 2] die, anders dan als ambtenaar, immers als financieel deskundige werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [D] B.V., naar aanleiding van hetgeen [betrokkene 2] voornoemd in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (telkens) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n), namelijk betaling(en) van een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag groot f 119.000,- en/of een totaalbedrag groot 178.402,- euro, in elk geval van een of meer bedrag(en) aan geld, heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten aannemen dat [betrokkene 2] voornoemd die gift(en) en/of belofte(n) in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn werkgever, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,

- die/dat betaling(en) tot een totaalbedrag groot f 119.000,- of daaromtrent, in elk geval betaling(en) van een of meer bedrag(en) aan geld (telkens) aan [betrokkene 2] voornoemd gedaan via Stichting [E], waarvan [betrokkene 2] voorzitter was en/of waarbinnen [betrokkene 2] de volledige (feitelijke) zeggenschap had, als vergoeding voor (het aandeel van [betrokkene 2] in) de bemiddeling (door [D] B.V.) in verband met de verkoop door Stichting [F] aan [C] B.V. en/of in verband met de verkoop van [C] B.V. aan [M] N.V. van het pand [a-straat 1] te Utrecht en/of

- die/dat betaling(en) tot totaalbedrag aan geld groot 178.402,- euro of daaromtrent, in elk geval betaling(en) van een of meer bedrag(en) aan geld, (telkens) aan [betrokkene 2] voornoemd gedaan als vergoeding en/of commissie en/of tipgeld in verband met de verkoop door [A] N.V. aan [G] (zijnde een dochterbedrijf van [D] B.V.) en/of in verband met de verkoop door [G] voornoemd aan [H] B.V. van het/de pand(en) [a-straat 1] te Utrecht en/of [...] te Sittard en/of [f-straat 2] te Son en Breugel en/of in verband met de bemiddeling door [betrokkene 2] bij de overname van de aandelen en/of het vastgoed van [I] B.V. door [J] B.V.;

art. 328ter lid 2 Wetboek van Strafrecht

Het bezwaar

Primair:

Verdachte maakt bezwaar tegen de dagvaarding op de navolgende -kort en zakelijk weergegeven- gronden:

- de dagvaarding houdt in dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan overtreding van artikel 328ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (omkoping van anderen dan ambtenaren). Voor zover door verdachte in dit kader strafbare handelingen zouden zijn gepleegd zijn deze gepleegd ruim voor september 2002. De voor dit delict geldende verjaringstermijn van zes jaren was verstreken voordat er ten aanzien van verdachte vervolging plaatsvond door de dagvaarding van de officier van justitie tegen de zitting van de rechtbank van 29 oktober 2008. Verdachte verzoekt hem geheel of gedeeltelijk buiten vervolging te stellen.

- het openbaar ministerie is te lichtvaardig tot vervolging overgegaan. De beslissing om tot vervolging over te gaan is genomen op basis van een onevenwichtig en incompleet dossier. Voorafgaand aan de dagvaarding tegen de zitting van 29 oktober 2008 heeft verdachte een mini-instructie gevraagd om een aantal getuigen te horen. De mogelijkheid van een mini-instructie door de rechter-commissaris is gecreëerd om de geloofwaardigheid van de procespartijen -te weten het openbaar ministerie en de verdediging- te vergroten en het vooronderzoek een meer contradictoir karakter te geven. Het verzoek van de verdediging tot het houden van een mini-instructie is echter door de rechter-commissaris afgewezen, zodat verdachte niet in de gelegenheid is geweest ontlastend materiaal te verzamelen. Een mini-instructie voorafgaande aan een regiezitting heeft, gelet op het ontbreken van relevante strafrechtelijke antecedenten en de maatschappelijke positie van verdachte en de reputatieschade die gepaard gaat met een openbare behandeling van de zaak, de voorkeur. Door het afwijzen van het verzoek tot mini-instructie door de rechter-commissaris is niet voldaan aan artikel 6 EVRM, hetgeen zou moeten leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

- er is in het dossier geen bewijs aanwezig op basis waarvan verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hierna onder 6 omschreven transactie. Bij deze transactie is uitsluitend een vennootschap van medeverdachte [verdachte] betrokken.

Subsidiair:

Voor zover de tegen de dagvaarding aangevoerde bezwaren (gedeeltelijk) ongegrond worden verklaard, verzoekt verdachte nader onderzoek door de rechter-commissaris.

Het standpunt van de advocaat-generaal

Primair:

De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij hetgeen door de Officier van Justitie in zijn appelmemorie tegen de beschikking van de rechtbank van 20 november 2008 is aangevoerd.

Kort en zakelijk weergegeven houdt deze appelmemorie het volgende in:

- Artikel 328ter, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht vermeldt als omkopingsmiddel zowel de gift als de belofte. Daarbij is het verstrekken van een gift een zelfstandig strafbaar feit naast de belofte ook al is die gift gedaan uit hoofde van een eerdere overeenkomst (belofte). Aangezien zowel onder feit 1 als feit 2 (mede) de gift is ten laste gelegd dient de verjaringstermijn van betalingen (giften) aan te vangen op het moment dat de betaling (gift) wordt gedaan, dan wel ontvangen.

- De advocaat-generaal stelt zich ten aanzien van alle in de tenlastelegging van verdachte opgenomen feiten op het standpunt dat de verjaring is gestuit door de OvJ-vordering doorzoeking d.d. 10-2-2006 in de zaak van [betrokkene 2] en de OvJ-vordering doorzoeking in de zaak [betrokkene 1] d.d. 10-2-2006.

- Van een lichtvaardige vervolging is geen sprake. Het verzoek van de verdediging tot het houden van een mini-instructie kwam op het moment dat de officier van justitie reeds had aangekondigd verdachte te zullen dagvaarden en er al een regie-zitting was bepaald op welke zitting de onderzoekswensen van de verdachte aan de orde zouden kunnen komen.

Subsidiair:

Subsidiair verzoekt de advocaat-generaal dat het hof de beschikking van de rechtbank op gronden, als daarin vermeld, zal bevestigen.

De ontvankelijkheid van het bezwaar

Het bezwaarschrift tegen de dagvaarding is tijdig ingediend.

Ook het appel tegen de beschikking van de rechtbank is tijdig gedaan.

Verdachte is derhalve ontvankelijk.

De beoordeling

Artikel 328ter, tweede lid, Wetboek van Strafrecht bepaalt dat hij die aan iemand die, anders dan als ambtenaar werkzaam is in dienstbetrekking of optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift of een belofte doet van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze gift of belofte in strijd met de goeder trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever of lastgever, gestraft wordt met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.

De verjaringstermijn voor misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld bedraagt op grond van artikel 70, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht, zes jaren.

Artikel 72, lid 1, Wetboek van Strafrecht, luidt als volgt:

Elke daad van vervolging stuit de verjaring ook ten aanzien van anderen dan vervolgde.

Het eerste feit in de tenlastelegging betreft omkoping van [betrokkene 1].

Het tweede feit heeft betrekking op de omkoping van [betrokkene 2].

Beide feiten vallen uiteen in verschillende transacties, waarbij het hof de indeling die de rechtbank daarbij heeft gemaakt zal volgen. Dit levert het volgende op.

Ten aanzien van de tenlastegelegde omkopingen van [betrokkene 1], worden in de dagvaarding de volgende transacties genoemd:

1. de aankoop door [[M] N.V. (hierna: "[M]") van de panden gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht en de [b-straat 1] te Hengelo.

Deze transactie is in de tenlastelegging omschreven onder feit 1, regels 24 en 25;

2. de aankoop door [M] van de panden gelegen aan de [e-straat 1] te Utrecht, de [c-straat 1] te Veldhoven en de [d-straat 1] te Maastricht. Deze transactie is in de tenlastelegging omschreven onder feit 1, regels 25, 26 en 27;

3. de verkoop door [M] van de panden gelegen aan de [...] te Sittard, de [a-straat 1] te Utrecht en het [f-straat 1] te Son en Breugel. Deze transactie is in de tenlastelegging omschreven onder feit 1, regels 28, 29 en 30.

Ten aanzien van de tenlastegelegde omkopingen van [betrokkene 2], worden in de dagvaarding de volgende transacties genoemd:

4. de bemiddeling bij de aankoop van het pand gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht. Deze transactie is in de tenlastelegging omschreven onder feit 2, regels 22 tot en met 30;

5. de bemiddeling bij de aankoop van de panden gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht, de [...] te Sittard en het [f-straat 2] te Son en Breugel. Deze transactie is in de tenlastelegging omschreven onder feit 2, regels 32 tot en met 39;

6. de bemiddeling bij de aankoop van de aandelen in het kapitaal van [I] B.V. Deze transactie is in de tenlastelegging omschreven onder feit 2, regels 39 tot en met 41.

Het hof zal eerst vaststellen op welk moment van de hiervoor omschreven afzonderlijke transacties de verjaring is aangevangen. Vervolgens zal het hof bezien of de verjaring al of niet (gedeeltelijk) is gestuit.

Aanvang verjaring

De verjaring van een feit als het onderhavige vangt ingevolge artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht aan op de dag nà die waarop het feit is gepleegd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verjaring in geval van overtreding van artikel 328ter, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht aanvangt als een omkoper redelijkerwijze moet aannemen dat de gift of belofte die hij doet zal worden verzwegen tegenover zijn werkgever of lasthebber. Op grond van het dossier en het verhandelde in raadkamer in eerste aanleg en in hoger beroep is er geen aanleiding om aan te nemen dat de voor de voltooiing van het delict vereiste wetenschap aan de zijde van verdachte later zou zijn ontstaan dan het moment waarop hij de giften en beloften zou hebben gedaan. Het hof zal derhalve evenals de rechtbank tot uitgangspunt nemen dat de verjaring aanvangt op het moment waarop de giften en beloften zouden zijn gedaan.

Artikel 328ter Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar zowel de omkoping door middel van een belofte (tot bevoordeling) alsook de omkoping door middel van een (bijvoorbeeld in de vorm van een geldbedrag verstrekte) gift, welke laatste handeling doorgaans op een later tijdstip plaatsvindt.

Het moment van aanvang van de verjaringstermijn is in beide gevallen verschillend.

Blijkens de tenlastelegging zou ten aanzien van verdachte sprake zijn geweest van belofte(n) en/of gift(en). Het hof vindt in dit gegeven van de tenlastelegging aanleiding de verjaringstermijn te laten aanvangen op het moment dat de gift(en) wordt/worden gedaan c.q. opdracht ter effectuering ervan wordt gegeven. Het hof volgt hierin het standpunt van de advocaat-generaal en wijkt hiermee af van het standpunt van de rechtbank in voormelde beschikking dat voor de aanvang van de verjaring telkens het moment van de afspraken (overeenkomsten) bepalend is.

Hiervan uitgaande kan het volgende worden vastgesteld.

Transactie 1.

Op 9 april 2001 doen medeverdachte [medeverdachte], namens [K] B.V. (hierna: "[K]"), en van [B] B.V. (hierna: "[B]") een verzoek aan de notaris die betrokken is bij de verkoop van de panden aan de [a-straat 1] te Utrecht en [b-straat 1] te Hengelo (bijlage D-026). Het verzoek van [K] en [B] strekt tot verdeling van de opbrengst van voormelde transactie(s). [Betrokkene 1] is in economische zin eigenaar van [B]. [B] ontvangt, conform voornoemd schrijven van 9 april 2001 op 11 april 2001 een bedrag van fl. 525.000,-.,(bijlage D-131). Naar het oordeel van het hof kan deze betaling worden aangemerkt als gift. De verjaringstermijn ten deze vangt derhalve aan op 12 april 2001.

Transactie 2.

Op 9 november 2001 komen er drie overeenkomsten tot stand tussen een zestal vennootschappen, waaronder [J] Holding B.V. ("[J]"), [L] Holding B.V. ("[L]") en [B] (lees: [betrokkene 1]) (bijlage D-038 t/m D-040). [verdachte] ondertekent deze overeenkomsten namens [J]. Verdachte ondertekent deze overeenkomsten namens [L]. De overeenkomsten hebben betrekking op de aankoop en winstverdeling van de hiervoor omschreven transactie 2. [B] heeft blijkens bankafschrift (bijlage D-137) op 12 maart 2002 een bedrag van Euro 417.290,84 (tegenwaarde van fl919.588,00) ontvangen, conform de berekening opgenomen in bijlage D-045. Naar het oordeel van het hof kan deze betaling worden aangemerkt als gift. De verjaringstermijn van deze ten laste gelegde transactie vangt derhalve aan op 13 maart 2002.

Transactie 3.

Op 15 augustus 2002 stuurt [B] aan [C] B.V. (hierna: "[C]") een factuur, betrekking hebbende op transactie 3 (bijlage D-032). Feitelijk leidinggevenden van [C] zouden medeverdachte [verdachte] en verdachte gezamenlijk zijn. Uit de bankafschriften van [B] blijkt dat een deelbetaling eerder heeft plaatsgevonden en wel op 13 juli 2002 en een tweede betaling op 9 september 2002. (bijlage D-133). Naar het oordeel van het hof kan ook de betaling van 9 september 2002 worden aangemerkt als gift. De verjaringstermijn ten deze vangt derhalve aan op 10 september 2002.

Transactie 4.

Op 2 april 2001 stuurt Stichting [E] (lees: [betrokkene 2]) aan [C] een declaratie, factuur 01/01, 'conform afspraak' (bijlage D-009). Deze declaratie heeft betrekking op de hiervoor onder 4 omschreven transactie. Blijkens bankafschrift van Stichting [E] is het gefactureerde bedrag op 11 april 2001 ontvangen (bijlage D-016) Naar het oordeel van het hof kan deze betaling worden aangemerkt als gift. De verjaringstermijn van deze transactie vangt dan ook aan op 12 april 2001.

Transactie 5.

Op 1 juli 2002 stuurt [betrokkene 2] een factuur met de vermelding 'commissie inzake bemiddeling bij verkoop onroerend goed objecten Utrecht, Son, Sittard' (bijlage D-027). Deze factuur heeft betrekking op transactie 5. Blijkens bankafschrift van [betrokkene 2] (bijlage D-028) heeft [betrokkene 2] het gefactureerde bedrag op 2 juli 2002 ontvangen. Het hof is van oordeel dat deze betaling kan worden aangemerkt als gift. De verjaringstermijn in deze vangt derhalve aan op 3 juli 2002.

Transactie 6.

Op 29 januari 2004 ontvangt [betrokkene 2] van [J] (lees: [verdachte]) een betaling (bijlage D-057, pag. 5). Bij deze betaling wordt vermeld: 'tipgeld vergoeding Krimpen a/d IJssel'.

Ook deze betaling kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als gift, zodat ten deze de verjaringstermijn aanvangt op 30 januari 2004.

(...)

Stuiting van de verjaring op 25 januari 2008

Bij brief van 25 januari 2008 heeft de Officier van Justitie aan de raadsman van verdachte, mr. Raymakers het volgende laten weten:

Door de Fiod Utrecht is proces-verbaal opgemaakt tegen verdachte [verdachte] en [medeverdachte], eenmaal ter zake strafbare feiten die zij gepleegd hebben in samenhang met verdachte [betrokkene 1] en eenmaal ter zake strafbare feiten die in samenhang staan met verdachte [betrokkene 2]. De zaak [betrokkene 1] cs is ingeschreven onder bovengenoemde parketnummers.

Een afschrift van het eindproces-verbaal tegen [betrokkene 1] cs heb ik u op21 maart 2007 doen toekomen. Thans treft u tevens een afschrift van het eindproces-verbaal aan tegen [betrokkene 2] cs. Verdachten zullen met betrekking tot dat laatste proces-verbaal nog onder afzonderlijke parketnummers worden ingeschreven.

Ik ben voornemens beide zaken te voegen en de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] ter zake de strafbare feiten in beide processen-verbaal strafrechtelijk te vervolgen.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze mededeling van de Officier van Justitie moet worden aangemerkt als een daad van vervolging. Daaraan doet niet af dat deze brief niet aangetekend is verzonden en alleen aan de raadsman van verdachte is gericht, nu niet betwist wordt dat deze mededeling van de Officier van Justitie ook de verdachte heeft bereikt.

Conclusie omtrent de verjaring

Gelet op het vorenstaande komt het hof, evenals de rechtbank tot de conclusie dat de in de tenlastelegging opgenomen delicten gedeeltelijk zijn verjaard. Voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op de onder 1 en 4 omschreven transacties, zal verdachte buitenvervolging worden gesteld.

(...)

Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing:

Het hof:

Vernietigt de beschikking waarvan beroep.

Stelt bezwaarde buiten vervolging voor het tenlastegelegde, uitsluitend voorzover betrekking hebbende op:

1. de aankoop door [M] N.V. van de panden gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht en de [b-straat 1] te Hengelo, in de tenlastelegging omschreven onder feit 1, regels 24 en 25;

2. de bemiddeling bij de aankoop van het pand gelegen aan de [a-straat 1] te Utrecht, in de tenlastelegging omschreven onder feit 2, regels 22 tot en met 30;

-Verstaat dat de tenlastelegging in overeenstemming zal worden gebracht met deze beschikking;

-Verklaart de bezwaren tegen de dagvaarding tot zover gegrond en wijst de bezwaren voor het overige af."

3. Wettelijk kader

De navolgende wettelijke bepalingen zijn van belang:

- Art. 70 Sr:

"1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:

(...)

2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;

(...)."

- Art. 71 Sr:

"De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd."

- Art. 72 Sr:

"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.

2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn."

- Art. 328ter Sr:

"1. Hij die (...) wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar (...).

2. Met gelijke straf wordt gestraft hij die aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking of optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan

wel zal doen of nalaten, een gift of belofte doet van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift of belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever of lastgever."

4. Beoordeling van het eerste middel

4.1. Het middel klaagt over 's Hofs oordeel inzake de aanvang van de verjaringstermijn.

4.2. Blijkens zijn hiervoor onder 2 weergegeven overwegingen heeft het Hof elke in de tenlastelegging omschreven betaling aangemerkt als een gift. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de verjaringstermijn in de onderhavige zaak is aangevangen "op het moment dat de gift(en) wordt/worden gedaan c.q. opdracht ter effectuering ervan wordt gegeven".

4.3. Uit het voorgaande volgt dat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld "dat het moment van aanvang van de verjaringstermijn bij het delict van art. 328ter Sr in geval van een gift verschilt van de aanvangstermijn bij het delict van art. 328ter Sr in geval van een belofte" zich richt tegen een overweging waarop de bestreden beslissing niet steunt en dat zij daarom niet tot cassatie kan leiden.

4.4. De klacht over 's Hofs oordeel inzake de aanvang van de verjaringstermijn faalt omdat dat oordeel, mede gelet op

's Hofs vaststelling dat "[o]p grond van het dossier en het verhandelde in raadkamer in eerste aanleg en in hoger beroep (...) geen aanleiding [is] om aan te nemen dat de voor de voltooiing van het delict vereiste wetenschap aan de zijde van verdachte later zou zijn ontstaan dan het moment waarop hij de giften en beloften zou hebben gedaan", niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en naar behoren met redenen is omkleed.

5. Beoordeling van het tweede middel

5.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verjaring is gestuit door de brief van de Officier van Justitie van 25 januari 2008.

5.2. Een daad van vervolging in de zin van art. 72 Sr die de verjaring stuit, betreft een daad welke erop is gericht een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen (vgl. HR 19 november 1991, NJ 1992, 265).

5.3. Gelet hierop heeft het Hof de hiervoren onder 2 vermelde brief van de Officier van Justitie, inhoudende onder meer de mededeling dat hij voornemens is de verdachte te vervolgen ter zake van de in die brief aangeduide strafbare feiten, ten onrechte aangemerkt als een daad van vervolging in voormelde zin.

5.4. Het middel klaagt daarover terecht.

6. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad

vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2010.