Hoge Raad, 20-04-2010, BL6724, 08/03770
Hoge Raad, 20-04-2010, BL6724, 08/03770
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 april 2010
- Datum publicatie
- 20 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BL6724
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL6724
- Zaaknummer
- 08/03770
Inhoudsindicatie
O.g.v. art. 358.4 Sv behoeven slechts die wettelijke voorschriften te worden vermeld die de toegepaste verbods- en strafbepalingen inhouden en de onmiddellijke grondslag der veroordeling uitmaken. Indien de veroordeling is gebaseerd op art. 312 dan wel 311, behoeft art. 310 Sr niet te worden aangehaald. Terecht wordt geklaagd dat het Hof heeft verzuimd art. 266 Sr te vermelden.
Uitspraak
20 april 2010
Strafkamer
Nr. 08/03770
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 april 2008, nummer 23/004403-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Amsterdam, locatie Demersluis" te Amsterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het niet vermelden van het artikel waarop de strafoplegging mede is gegrond, tot vermelding van art. 266 Sr en tot verwerping
van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 358, vierde lid, Sv heeft verzuimd de art. 266 en 310 Sr als mede toepasselijke wettelijke voorschriften te vermelden in zijn arrest.
3.2. Ten laste van de verdachte is, voor zover hier van belang, bewezenverklaard dat:
" 1. hij op 20 mei 2006 te Spaarndam, gemeente Haarlem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, 12 blikjes bier, toebehorende aan winkelbedrijf "[A]", welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte:
- een kopstoot in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegeven, en vervolgens
- de stropdas rondom de nek van deze [slachtoffer] heeft strak getrokken waardoor deze [slachtoffer] geen lucht meer kreeg, althans moeite had met ademen.
(...)
3. hij op 20 mei 2006 te Spaarndam, gemeente Haarlem, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], agent van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening met surveillancedienst belast, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: 'kankerhoer' en 'vieze buitenlander'."
3.3. In geval van een veroordeling behoeven op grond van art. 358, vierde lid, Sv slechts die wettelijke voorschriften te worden vermeld die de toegepaste verbods- en strafbepalingen inhouden en de onmiddellijke grondslag der veroordeling uitmaken.
3.4. In het onderhavige geval behoort tot die voorschriften art. 312 Sr, dat door het Hof kennelijk met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit is aangehaald, doch niet art. 310 Sr. Anders dan in HR 19 december 2006, LJN AZ2145, NJ 2007, 28 is beslist, behoeft art. 310 Sr evenmin te worden aangehaald indien de veroordeling is gebaseerd op art. 311 Sr. In zoverre faalt het middel.
3.5. Gelet op het onder 3 bewezenverklaarde feit klaagt het middel terecht dat het Hof heeft verzuimd art. 266 Sr te vermelden. De Hoge Raad zal art. 441 Sv toepassen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarin als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van de straf mede berust, niet art. 266 Sr is vermeld;
vermeldt als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede berust art. 266 Sr;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 april 2010.