Home

Hoge Raad, 13-10-2009, BJ2785, 07/13255 B

Hoge Raad, 13-10-2009, BJ2785, 07/13255 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 oktober 2009
Datum publicatie
14 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ2785
Formele relaties
Zaaknummer
07/13255 B

Inhoudsindicatie

Beklag. Art. 94a Sv. In het geval dat een derde zich keert tegen een beslag als bedoeld in art. 94a.2 Sv en stelt dat hij eigenaar is van het inbeslaggenomen voorwerp, dient de rechter na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt (vgl. HR NJ 1998, 575). I.c. heeft de Rb ten onrechte deze maatstaf niet aangelegd.

Uitspraak

13 oktober 2009

Strafkamer

nr. 07/13255 B

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 13 november 2007, nummer RK 07/1360, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[Klager], geboren in [geboorteplaats] in 1940, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. S. Dogan, advocaat te Wijk bij Duurstede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het beklag.

2.2. De bestreden beschikking houdt het volgende in:

"Overwegingen

De officier van justitie heeft aangevoerd dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard voor wat betreft de geldbedragen waarvan klager stelt dat ze toebehoren aan zijn zoon [betrokkene 1] en zijn dochter. De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave aan klager van het geldbedrag van € 2.350,--, waarvan klager stelt dat het zijn spaargeld is. Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen teruggave, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend dit geldbedrag zal verbeurd verklaren, dan wel het geldbedrag dient voor betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond voor zover het betrekking heeft op het geldbedrag wat aan dochter zou toebehoren, te weten € 7.000,-- nu daarover in een separate procedure is beslist.

Ten aanzien van het overige deel van het klaagschrift, de € 7.350,--, overweegt de rechtbank als volgt.

Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv en middels de voornoemde machtiging van de rechter-commissaris is omgezet in conservatoir beslag ex art. 94a Sv, is daarbij in dit geval van belang of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan belanghebbende de verplichting tot betaling van een geldbedrag zal opleggen, waarbij hetgeen in beslag is genomen tot verhaal kan dienen.

In deze is het volgende van belang:

Belanghebbenden worden verdacht van misdrijven, waarvoor - naast een vrijheidsstraf - een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, te weten - kort gezegd -:

- handel in drugs genoemd op lijst I van de Opiumwet, waaronder het buiten het grondgebied van Nederland brengen;

- deelneming aan een criminele organisatie.

Uit het dossier blijkt voorts dat belangenhebben[den] ervan worden verdacht deze feiten (deels) te hebben gepleegd vanuit de woning van klager.

Op grond hiervan is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave aan klager. Gelet op de feiten waarvan [betrokkene 2] en [betrokkene 3] worden verdacht en nu het strafrechtelijk onderzoek in hun zaken nog niet is afgerond, dient het beslag voort te duren voor een eventuele betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het klaagschrift zal derhalve ongegrond worden verklaard."

2.3. In het geval dat een derde zich keert tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, tweede lid, Sv en stelt dat hij eigenaar is van het inbeslaggenomen voorwerp, dient de rechter na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt (vgl. HR 31 maart 1998, NJ 1998, 575). De Rechtbank heeft die maatstaf niet aangelegd. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden beschikking;

verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2009.