Hoge Raad, 05-06-2009, BI6107, 43621
Hoge Raad, 05-06-2009, BI6107, 43621
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 juni 2009
- Datum publicatie
- 5 juni 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BI6107
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI6107
- Zaaknummer
- 43621
Inhoudsindicatie
Douanerechten; novum in cassatie.
Uitspraak
Nr. 43621
5 juni 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 2006, nrs. 03/2579 DK, 03/2580 DK en 03/2581 DK, betreffende na te melden uitnodigingen tot betaling van douanerechten.
1. Het geding in feitelijke instantie
Van belanghebbende zijn bij op drie aanslagbiljetten van 1 juli 2002 verenigde uitnodigingen tot betaling douanerechten geheven.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij drie afzonderlijke uitspraken de bedragen van sommige uitnodigingen tot betaling verminderd en andere uitnodigingen tot betaling gehandhaafd.
Het Hof heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken bij een beroepschrift beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld ter zake van de uitspraken van het Hof met de nummers 03/2579 DK en 03/2580 DK.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. M.J. Pelinck, advocaat te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 30 mei 2008 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
3.1. Het middel betreffende de uitspraak van het Hof met het nummer 03/2581 DK strekt ten betoge dat, afgezien van de toepassing van artikel 220, lid 2, letter b, CDW, de uitnodigingen tot betaling zijn vastgesteld in strijd met door de Inspecteur gewekt vertrouwen dat met betrekking tot het in geding zijnde product over de maand september 2000 niet te weinig douanerechten zijn geheven.
Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat dit reeds voor het Hof is aangevoerd. De beoordeling daarvan in het licht van het ongeschreven vertrouwensbeginsel vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor de cassatieprocedure geen mogelijkheid biedt. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
3.2. In haar reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal heeft belanghebbende te kennen gegeven dat zij haar stellingname dat het Hof haar ten onrechte een beroep op artikel 220, lid 2, letter b, eerste alinea van het Communautair douanewetboek heeft ontzegd, niet langer handhaaft. Het middel betreffende de uitspraken van het Hof met de nummers 03/2579DK en 03/2580DK behoeft mitsdien geen behandeling.
4. Het incidentele beroep
Nu uit het hiervoor onder 3 overwogene volgt dat de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld niet is vervuld, behoeft dat beroep geen behandeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2009.