Home

Hoge Raad, 07-07-2009, ECLI:NL:HR:2009:BL6305 BI3413 BL0891, 07/10124

Hoge Raad, 07-07-2009, ECLI:NL:HR:2009:BL6305 BI3413 BL0891, 07/10124

Inhoudsindicatie

Behandeling (mega)zaak buiten het ressort en bevoegdheid Hof. Verbindendheid art. 7.1 Besluit nevenvestigings- en zittingsplaatsen (Besluit). Art. 59.2 RO bepaalt dat bij AMvB nevenzittingsplaatsen worden aangewezen. Art. 7.3 Besluit houdt in dat de nevenzittingsplaatsen buiten het ressort die voor aanwijzing door de Raad voor de rechtspraak o.g.v. het 1e lid in aanmerking komen, de hoofdplaatsen van de andere ressorten zijn. Het 4e lid van art. 7 Besluit spreekt een voorkeur uit voor nevenzittingsplaatsen in een aangrenzend ressort. De HR verstaat de getroffen regeling aldus dat de regering o.g.v. art. 59.2 RO voor elk van de gerechtshoven de hoofdplaatsen van de andere ressorten als nevenzittingsplaatsen heeft aangewezen. Aan deze ruime, en in tijd onbeperkte, aanwijzing heeft de Raad voor de rechtspraak vervolgens in art. 2 van zijn Aanwijzingsbesluit in overeenstemming met art. 7.1 Besluit een beperkte uitvoering gegeven in die zin dat daarvan voor de behandeling van megastrafzaken gebruik zal worden gemaakt voor een periode van 3 jaar. Dat laat onverlet dat het de regering is geweest die deze nevenzittingsplaatsen heeft aangewezen i.d.z.v. art. 59.2 RO. Aldus verstaan berust de aanwijzing door de regering van andere hoofdplaatsen als nevenzittingsplaatsen rechtstreeks op art. 59.2 RO. Voorts faalt de klacht dat de regels over de verdeling van de zaken over de hoofdplaats en de nevenzittingsplaatsen ten onrechte niet alle in een AMvB zijn opgenomen, maar ook in het Aanwijzingsbesluit. Art. 59.2 RO bepaalt dat bij AMvB regels kunnen worden gesteld voor de verdeling van zaken over de hoofdplaats en nevenzittingsplaatsen buiten het ressort. Ter uitvoering daarvan zijn in art. 7 Besluit regels gesteld. Art. 59.2 RO, noch enige andere wetsbepaling verbiedt de verdere uitwerking van die regels , zoals is geschied in het Aanwijzingsbesluit.

Uitspraak

7 juli 2009

Strafkamer

nr. 07/10124

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zitting houdende te Arnhem, van 4 juni 2007, nummer 21/002626-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Esserheem" te Veenhuizen.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad als zijn oordeel zal uitspreken dat verdachtes recht op behandeling van zijn zaak door een "tribunal established by law" is geschonden, de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, die straf zal verminderen in de mate die de Hoge Raad goeddunkt en het beroep voor het overige zal verwerpen.

2. Waar het in deze zaak om gaat

De vervolging tegen de verdachte betreft een omvangrijke fraudezaak, die gelet op het te verwachten beslag dat de behandeling van de zaak zou leggen op de zittingscapaciteit van de behandelende rechterlijke colleges, was aangeduid als megazaak. De Rechtbank te Rotterdam was bevoegd deze zaak in eerste aanleg te behandelen en te beslissen. De behandeling heeft buiten dat arrondissement plaatsgevonden, namelijk te Zutphen. Tegen het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage was krachtens art. 60, eerste lid, RO bevoegd op dit beroep te beslissen. De behandeling en beslissing in hoger beroep heeft buiten het ressort van het Haagse gerechtshof plaatsgevonden, en wel in het Paleis van Justitie te Arnhem. Aldaar is de zaak in appel berecht door raadsheren die elk krachtens art. 58, tweede lid, RO raadsheerplaatsvervanger in het Haagse gerechtshof waren.

3. Het wettelijk kader

3.1. Bij de beoordeling van het eerste middel zijn de volgende bepalingen van belang.

- Art. 58 RO:

"1. Rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij de gerechtshoven zijn:

a. coördinerend vice-presidenten;

b. vice-presidenten;

c. raadsheren;

d. raadsheren-plaatsvervangers.

2. De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een gerechtshof zijn van rechtswege raadsheer-plaatsvervanger in de overige gerechtshoven."

- Art. 59 RO:

" 1. Het gerechtshof is gevestigd in de hoofdplaats van het ressort.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nevenzittingsplaatsen worden aangewezen.

Tevens kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de verdeling van zaken over de hoofdplaats en de nevenzittingsplaatsen.

3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.

4. Het bestuur verdeelt de zaken over de hoofdplaats en de nevenzittingsplaatsen, met inachtneming van de regels, bedoeld in het tweede lid.

5. De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de niet-rechterlijke leden van een meervoudige kamer, de gerechtsambtenaren, de gerechtsauditeurs en de buitengriffiers kunnen in de nevenzittingsplaatsen alle werkzaamheden, ook buiten de terechtzitting, verrichten waartoe zij in de hoofdplaats bevoegd zijn.

6. De griffie van de hoofdplaats is voor de zaken die in de nevenzittingsplaatsen worden behandeld, mede daar gevestigd.

7. Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie in de plaats waar de zaak wordt behandeld, met dien verstande dat in nevenzittingsplaatsen geen zaken kunnen worden gedeponeerd. Het bestuur kan in het bestuursreglement bepalen dat in een nevenzittingsplaats geen stukken kunnen worden ingediend.

8. Onze Minister kan, na overleg met het bestuur van het gerechtshof, bepalen dat in een zaak de terechtzitting zal worden gehouden op een door hem aan te wijzen locatie in de hoofdplaats van het ressort, buiten de hoofdplaats van het ressort of buiten het ressort, indien dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen."

- Art. 7 Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen (Stb. 2004, 388, hierna: het Besluit):

"1. Bij gebrek aan voldoende zittingscapaciteit of aan gespecialiseerde zittingscapaciteit in de hoofdplaats of een nevenzittingsplaats binnen het ressort, kan het bestuur van een gerechtshof, de Raad voor de rechtspraak verzoeken tijdelijk een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het ressort aan te wijzen voor de behandeling van een zaak of categorieën van zaken met het oog op een snellere behandeling van die zaken.

2. De tijdelijke aanwijzing van een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het ressort als bedoeld in het eerste lid geldt voor ten hoogste drie jaren en kan een maal worden verlengd.

3. De nevenzittingsplaatsen buiten het ressort, die op grond van het eerste lid kunnen worden aangewezen, zijn de hoofdplaatsen van de andere ressorten.

4. De Raad wijst zo veel als mogelijk een of meer nevenzittingsplaatsen aan in een of meer aangrenzende ressorten.

5. Zaken waarvoor, vanwege hun aard dan wel de feiten of omstandigheden die met die zaken samenhangen, behandeling binnen het rechtsgebied waarin zij zijn aangebracht is aangewezen, worden zo veel als mogelijk binnen het rechtsgebied behandeld.

6. Indien de aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet plaats, dan nadat de Raad daarover het College van procureurs-generaal heeft gehoord.

7. Bij het aanwijzen van een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het ressort voor de behandeling van categorieën van zaken geeft de Raad aan voor welke periode de aanwijzing geldt.

8. De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

9. Het zesde tot en met het achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verlenging van de aanwijzing als bedoeld in het tweede lid."

- Art. 1 Aanwijzingsbesluit nevenzittingsplaatsen megastrafzaken (Stcrt. 2004, 123, hierna: aanwijzingsbesluit):

"Onder een megastrafzaak wordt verstaan een strafzaak waarvan de behandeling ter terechtzitting door een meervoudige kamer naar verwachting 30 uren of meer in beslag zal nemen."

- Art. 2 Aanwijzingsbesluit:

"1. Voor de behandeling van megastrafzaken door een gerechtshof worden de

hoofdplaatsen van de andere gerechtshoven als nevenzittingsplaats aangewezen.

2. De aanwijzing geschiedt voor de duur van drie jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit."

3.2 De toelichting bij het Aanwijzingsbesluit houdt het volgende in:

"De behandeling van zogenaamde megastrafzaken vormt een grote belasting voor veel gerechten. De omvang is vaak zodanig dat er zonder aanvullende maatregelen onvoldoende zittingscapaciteit is om de zaak tijdig te behandelen, zodat sprake is van een terugkerende piekbelasting als bedoeld in het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen (Stb. 2004, 388).

De belasting is verder juist in megastrafzaken landelijk zeer ongelijk verdeeld: vooral de gerechten in de Randstad hebben hiermee te kampen.

Om die reden is overeenkomstig een convenant tussen de Raad voor de rechtspraak en de rechtbank Rotterdam bij die rechtbank het Landelijk Coördinatiecentrum Megazaken (LCM) ingericht: onder leiding van de landelijke coördinator megazaken draagt dit bij aan een evenwichtige landelijke verdeling van megastrafzaken over de gerechten.

In dit besluit worden de nevenzittingsplaatsen voor één categorie van zaken aangewezen.

Voor het doen behandelen van zaken in een nevenzittingsplaats is alleen het gerechtsbestuur van het relatief competente gerecht bevoegd. De gerechtsbesturen van de rechtbanken worden bij hun besluitvorming in deze bijgestaan door de landelijke coördinator, die op grond van de haar ter beschikking staande gegevens vorm geeft aan een landelijke coördinatie. Die samenwerking heeft vorm gekregen in een convenant dat door alle overige rechtbanken is gesloten met de rechtbank Rotterdam, waar het LCM organisatorisch is ondergebracht.

De bijzondere aard van megastrafzaken maakt afwijking nodig van het uitgangspunt dat alleen nevenzittingsplaatsen in aangrenzende rechtsgebieden worden aangewezen (vierde lid van de artikelen 6a en 6b Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen).

Bij de uitvoering en het geven van verwijzingen op basis van dit Aanwijzingsbesluit en het convenant houdt de landelijke coördinator er wel rekening mee dat bij toepassing van de overeengekomen criteria zo mogelijk wordt verwezen naar een nevenzittingsplaats in een rechtsgebied dat grenst aan dat van de bevoegde rechtbank."

4. Beoordeling van het eerste middel

4.1.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof te 's-Gravenhage onbevoegd was de zaak te behandelen in Arnhem, een plaats die buiten het ressort van dat Hof ligt.

4.1.2. Het middel stelt de verbindendheid van art. 7, eerste lid, Besluit aan de orde.

Art. 59, tweede lid, RO bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nevenzittingsplaatsen worden aangewezen. Art. 7, derde lid, Besluit houdt in dat de nevenzittingsplaatsen buiten het ressort die voor aanwijzing door de Raad voor de rechtspraak op grond van het eerste lid in aanmerking komen, de hoofdplaatsen van de andere ressorten zijn. Vervolgens spreekt het vierde lid van art. 7 Besluit een voorkeur uit voor nevenzittingsplaatsen in een aangrenzend ressort.

De Hoge Raad verstaat de getroffen regeling aldus dat de regering op de voet van art. 59, tweede lid, RO voor elk van de gerechtshoven de hoofdplaatsen van de andere ressorten als nevenzittingsplaatsen heeft aangewezen. Aan deze ruime, en in tijd onbeperkte, aanwijzing heeft de Raad voor de rechtspraak vervolgens in art. 2 van zijn Aanwijzingsbesluit in overeenstemming met art. 7, eerste lid, Besluit een beperkte uitvoering gegeven in die zin dat daarvan voor de behandeling van megastrafzaken gebruik zal worden gemaakt voor een periode van drie jaar. Dat laat onverlet dat het de regering is geweest die deze nevenzittingsplaatsen heeft aangewezen in de zin van art. 59, tweede lid, RO. Aldus verstaan berust de aanwijzing door de regering van andere hoofdplaatsen als nevenzittingsplaatsen rechtstreeks op art. 59, tweede lid, RO.

4.1.3. De klacht faalt.

4.2.1. Het middel behelst voorts de klacht dat de regels over de verdeling van de zaken over de hoofdplaats en de nevenzittingsplaatsen ten onrechte niet alle in een algemene maatregel van bestuur zijn opgenomen, maar ook in het Aanwijzingsbesluit.

4.2.2. Art. 59, tweede lid, RO bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld voor de verdeling van zaken over de hoofdplaats en nevenzittingsplaatsen buiten het ressort. Ter uitvoering daarvan zijn in art. 7 Besluit regels gesteld. Art. 59, tweede lid, RO noch enige andere wetsbepaling verbiedt de verdere uitwerking van die regels, zoals is geschied in het Aanwijzingsbesluit.

4.2.3. Ook deze klacht faalt dus.

4.3. Het voorgaande brengt mee dat de overige klachten, die uitgaan van de onverbindendheid van art. 7 Besluit, het lot van de hiervoor besproken klachten moeten delen.

5. Beoordeling van het vijfde middel

5.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

5.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren.

6. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

7. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze zes jaren en zes maanden beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, C.H.W.M Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 juli 2009.