Home

Hoge Raad, 26-06-2009, BH2288, 07/13479

Hoge Raad, 26-06-2009, BH2288, 07/13479

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 juni 2009
Datum publicatie
26 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH2288
Formele relaties
Zaaknummer
07/13479

Inhoudsindicatie

Familierecht; Antilliaanse zaak. Wijziging van alimentatie met terugwerkende kracht, ingrijpende gevolgen, behoedzaamheid van (appel)rechter; terugbetaling na vernietiging in hoger beroep van alimentatiebeslissing; ingangsdatum.

Uitspraak

26 juni 2009

Eerste Kamer

07/13479

RM/TT

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De man],

wonende op [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. S.M. Kingma,

t e g e n

[De vrouw],

wonende op [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. S. Kousedghi.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1. Het geding in feitelijke instanties

Bij verzoekschrift, gedateerd 12 december 2005, heeft de man zich gewend tot het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, en verzocht tussen hem en de vrouw echtscheiding uit te spreken.

De vrouw heeft harerzijds verzocht de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ten bedrage van Naf. 3.300,-- per maand.

De man heeft het verzoek van de vrouw bestreden.

Het gerecht heeft bij beschikking van 14 februari 2006 tussen partijen echtscheiding uitgesproken en de beslissing omtrent de bijdrage ter voorziening in het levensonderhoud van de vrouw aangehouden. Bij eindbeschikking van 22 augustus 2006, aan partijen verzonden op 18 respectievelijk 19 september 2006, heeft het gerecht de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op Naf. 1.400,-- per maand, ingaande 1 september 2006.

Tegen de eindbeschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof.

Bij beschikking van 11 september 2007 heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsuitkering bepaald op Naf. 1.400,-- per maand over de periode 1 september 2006 tot 1 oktober 2007 en op Naf. 1.100,-- vanaf 1 oktober 2007.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt in het principaal cassatieberoep tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 19 februari 2009 op die conclusie gereageerd.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Partijen zijn op 22 januari 1976 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk is een, thans meerderjarige, dochter geboren. Bij beschikking van 14 februari 2006 heeft het gerecht echtscheiding tussen partijen uitgesproken.

3.2 Het gerecht heeft bij beschikking van 22 augustus 2006 bepaald dat de man met ingang van 1 september 2006 een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te verstrekken van Naf. 1.400,-- per maand. Op het door de man ingestelde hoger beroep heeft het hof bij beschikking van 11 september 2007 de beschikking van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage bepaald op Naf. 1.400,-- per maand over de periode van 1 september 2006 tot 1 oktober 2007 en op Naf. 1.100,-- per maand vanaf 1 oktober 2007. Het hof heeft daartoe in rov. 3.3 geoordeeld dat de behoefte van de vrouw op een lager bedrag (Naf. 1.100,-- per maand) vastgesteld moet worden dan het gerecht had gedaan. Vervolgens heeft het hof in rov. 3.5 geoordeeld dat een alimentatie overeenkomstig dat lagere bedrag in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven, maar dat de ingangsdatum van de door het hof vastgestelde betalingsverplichting wordt bepaald op 1 oktober 2007, omdat het hof het onwenselijk acht dat de vrouw een deel van de reeds ontvangen onderhoudsuitkeringen aan de man moet terugbetalen.

4. Beoordeling van de middelen in het principale beroep

4.1 De in het eerste middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.2.1 Het tweede middel richt zich tegen de beslissing van het hof om de gewijzigde (lagere) alimentatieverplichting van de man van Naf. 1.100,-- per maand eerst te doen ingaan op 1 oktober 2007 (en niet reeds per 1 september 2006). Het middel voert aan, kort samengevat, dat onjuist althans onbegrijpelijk is dat het hof de alimentatie over de periode voorafgaande aan zijn beschikking heeft vastgesteld op het hogere, door de rechter in eerste aanleg vastgestelde bedrag, temeer nu de vrouw in hoger beroep niet het verweer heeft gevoerd dat van haar over die periode in redelijkheid geen terugbetaling kan worden verlangd.

4.2.2 Zoals is overwogen in de beschikkingen van de Hoge Raad van 21 december 2007, nr. R06/138, NJ 2008, 27, en 25 januari 2008, nr. R07/017, NJ 2008, 65, zal de rechter in hoger beroep met behoedzaamheid gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid om met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum wijziging te brengen in de door de eerste rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage, indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Daarbij zal de rechter, naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd.

4.2.3 Het middel wijst erop dat de vrouw in hoger beroep niet heeft betoogd dat van haar in redelijkheid geen terugbetaling kan worden verlangd. Het stond het hof evenwel vrij om ook zonder zo'n betoog van de zijde van de vrouw de volgens de wettelijke maatstaven bepaalde lagere alimentatie pas op het tijdstip van de beslissing in hoger beroep te laten ingaan. Daartoe was wel nodig dat de stellingen van partijen het oordeel kunnen dragen dat een eerdere ingangsdatum door de daarmee gepaard gaande terugbetalingsverplichting tot zodanig ingrijpende gevolgen voor de vrouw zou leiden, dat van haar in redelijkheid geen terugbetaling kan worden verlangd.

4.2.4 Het middel slaagt voor zover het erover klaagt dat onbegrijpelijk is dat het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat de vrouw ten tijde van de beschikking van het hof reeds de door het gerecht vastgestelde onderhoudsuitkeringen van de man had ontvangen. In hetgeen partijen hebben aangevoerd is daarvoor geen feitelijke grondslag te vinden, en de in onderdeel 2.2 van het middel geciteerde passage uit de pleitnotities van de man in hoger beroep lijkt veeleer in andere richting te wijzen.

5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

in het principale beroep:

vernietigt de beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 11 september 2007;

verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;

in het incidentele beroep:

verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 juni 2009.