Home

Hoge Raad, 06-02-2009, BH1928, 08/01915

Hoge Raad, 06-02-2009, BH1928, 08/01915

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 februari 2009
Datum publicatie
6 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH1928
Formele relaties
Zaaknummer
08/01915

Inhoudsindicatie

Artikel 7:15, lid 2, Awb. Artikel 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht. Recht op integrale vergoeding kosten van bezwaar?

Uitspraak

Nr. 08/01915

6 februari 2009

gewezen op het beroep in cassatie van X1 B.V. te Z en X2 en X3, beiden te R, Duitsland (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 maart 2008, nrs. 05/00369, 05/00370 en 05/00371, betreffende de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van bezwaren tegen belastingaanslagen en boetebeschikkingen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbenden zijn verschillende (naheffings/navorderings)aanslagen met daarbij boetebeschikkingen opgelegd, waartegen belanghebbenden bezwaar hebben gemaakt. Als onderdeel van de uitspraken op die bezwaren heeft de Inspecteur aan belanghebbenden op hun verzoek een vergoeding toegekend voor de kosten die zij in verband met de behandeling van de bezwaren redelijkerwijs hebben moeten maken.

Het Hof heeft het tegen die beslissing ingestelde beroep gegrond verklaard en met vernietiging van die beslissing de Inspecteur veroordeeld in de "proceskosten" van belanghebbenden voor de bezwaarfase tot een bedrag van € 2012,49. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. X3 (hierna: X3) is directeur en enig aandeelhouder van X1 B.V. (hierna: BV). BV verleent secretariële en administratieve ondersteuning. Met ingang van 1 januari 2000 is deze dienstverlening ondergebracht in een per die datum door X3 en X2 (hierna: X2) opgerichte vennootschap onder firma.

3.1.2. Het 30 september 2003 gedagtekende rapport van een vanwege de Inspecteur bij BV, X3 en X2 ingesteld boekenonderzoek inzake inkomsten-, vennootschaps-, loon- en omzetbelasting bevat een groot aantal voorstellen tot correcties. In de periode van het onderzoek is er veelvuldig schriftelijk en mondeling contact geweest tussen X3 en de controlerend ambtenaar B (hierna: B). In het rapport en de bijbehorende bijlagen is het in de loop van het onderzoek door belanghebbenden gegeven verweer opgenomen. Bij brief van 6 oktober 2003, gericht aan de leidinggevenden van B, deelde X3 mede zich door de inhoud en de toonzetting van het rapport alsmede door het optreden van B gegriefd te voelen en zich daarom te zullen voorzien van extern advies en bijstand en de daarmee samenhangende kosten te zullen verhalen op de Belastingdienst.

3.1.3. De door belanghebbenden ingeschakelde gemachtigde, C, heeft tegen de op basis van het rapport van het boekenonderzoek opgelegde (naheffings/navorderings)aanslagen en boetes gemotiveerd bezwaar ingediend. De desbetreffende bezwaarschriften herhalen in wezen de argumenten zoals door X3 reeds naar voren gebracht tijdens het boekenonderzoek. In deze bezwaarschriften is verzocht om een integrale vergoeding van de met de behandeling van de bezwaarschriften samenhangende kosten op grond van artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

3.1.4. In de loop van 2004 hebben X3 (mede namens X2 en BV) en de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten. Een groot aantal correcties is teruggenomen, een aantal gehandhaafd, terwijl voor de correcties in de vennootschapsbelastingsfeer in veel gevallen is gekozen voor een verrekening in rekeningcourant in plaats van een bij de aanslagregeling toegepaste winstuitdeling. De opgelegde boete van 50 percent is met betrekking tot één correctie gewijzigd in een boete van 25 percent en voor alle andere gevallen verminderd tot nihil. In de uitspraken op bezwaar is de inhoud van de vaststellingsovereenkomst verwerkt.

3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbenden recht hebben op een integrale vergoeding van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand die zij in de bezwaarfase hebben moeten maken.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit geen sprake is omdat van de in het controlerapport voorgestelde correcties niet kan worden gezegd dat zonder meer iedere grond voor een correctie ontbrak. Ook de toonzetting van de rapportage vormt geen bijzondere omstandigheid in de hiervoor bedoelde zin.

3.4.1. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (HR 13 april 2007, nr. 41235, BNB 2007/260).

3.4.2. Voor zover de klachten zich tegen het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel richten, falen zij, nu dit oordeel in het licht van het zo-even overwogene niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en het, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk.

3.4.3. Voor zover de klachten strekken ten betoge dat 's Hofs oordeel onvoldoende is gemotiveerd omdat het niet ziet op de opgelegde boeten, slagen zij. In hetgeen belanghebbenden voor het Hof hebben aangevoerd lag besloten dat het duidelijk was dat het door de Inspecteur ingenomen standpunt, dat het aan opzet van belanghebbenden is te wijten dat te weinig belasting is geheven respectievelijk betaald, in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Nu uit 's Hofs uitspraak niet blijkt dat het Hof die stelling heeft beoordeeld, is 's Hofs uitspraak in zoverre onvoldoende gemotiveerd.

3.5. Het Hof heeft de kostenvergoeding zoals vastgesteld door de Inspecteur, verhoogd, waarbij het Hof ervan is uitgegaan dat in totaal vijf (naheffings/navorderings)aanslagen na daartegen gemaakt bezwaar zijn verminderd. De hiertegen gerichte klacht houdt in dat onbegrijpelijk is hoe het Hof heeft kunnen komen tot dit aantal van vijf, terwijl vijftien aanslagen zijn verminderd. De klacht slaagt. De uitspraken op bezwaar betreffende de aanslagen waarmee het onderhavige verzoek om een kostenvergoeding verband houdt, dienen te worden aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb. In het door het Hof aan de Hoge Raad gezonden procesdossier bevinden zich slechts drie uitspraken op bezwaar. Nu het Hof voor zijn beslissing het aantal aanslagen dat na gemaakt bezwaar was verminderd van belang achtte, had het Hof er geen genoegen mee mogen nemen dat - bij de aanname dat er vijf aanslagen waren verminderd bij uitspraak op bezwaar - de gedingstukken op dit punt niet compleet waren, en zijn beslissing niet mogen nemen zonder daarvoor een basis in de gedingstukken te kunnen aanwijzen. Dit miskennende heeft het Hof zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

3.6. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.7. Gelet op het hiervoor in 3.4.3 en 3.5 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de kosten van het geding voor het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbenden vergoedt het door dezen ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 433.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2009.