Home

Hoge Raad, 26-05-2009, BH0177, 07/11023 E

Hoge Raad, 26-05-2009, BH0177, 07/11023 E

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 mei 2009
Datum publicatie
27 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH0177
Formele relaties
Zaaknummer
07/11023 E

Inhoudsindicatie

Wet herstructurering varkenshouderij (de Wet) en het Besluit hardheidsgevallen herstructurering (het Besluit). Vaststelling van het varkensrecht. HR: De regelgeving houdt in dat de hoogte van het varkensrecht rechtstreeks uit de Wet en het Besluit voortvloeit. Het Hof heeft a.d.h.v. opgaven van het Bureau Heffingen vastgesteld dat verdachte in de jaren 2003 en 2004 over varkensrechten voor 860 varkens beschikte, terwijl het vervolgens als onvoldoende aannemelijk heeft verworpen verdachtes op art. 9 van het Besluit gestoelde verweer dat het hem toekomende varkensrecht niettemin op een hoger aantal dan 860 varkens zou moeten worden bepaald. ‘s Hofs oordeel dat de raadsman van verdachte zijn stelling dat aan de voorwaarden van bedoeld art. 9 is voldaan, onvoldoende heeft onderbouwd, is - in het licht van hetgeen de raadsman in diens pleitnota heeft aangevoerd en gelet op de opzet en systematiek van de wettelijke regeling op dit punt - niet onbegrijpelijk. Immers in die pleitnota is alleen gewag gemaakt van een aan verdachte verleende milieuvergunning voor 1236 vleesvarkens, terwijl de pleitnota geen f&o inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat i.c. aan ieder van de voorwaarden van genoemde bepaling is voldaan, waaronder de verplichtingen tot tijdige melding bij het Bureau Heffingen van de aanvraag van een milieuvergunning en tot overlegging van die vergunning aan genoemd bureau a.b.i. art. 9.2.d en e van het Besluit. Conclusie AG: anders.

Uitspraak

26 mei 2009

Strafkamer

nr. 07/11023 E

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 30 januari 2007, nummer 21/001633-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], gevestigd te [vestigingplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel komt op tegen de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat op het bedrijf van de verdachte een groter aantal varkens is gehouden dan het op het bedrijf rustende varkensrecht en klaagt meer in het bijzonder dat het Hof niet zelfstandig het aan de verdachte toekomende varkensrecht heeft vastgesteld.

2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1. verdachte in het jaar 2003 in de gemeente Ede opzettelijk op een bedrijf met het mestnummer [001] gelegen aan de [a-straat] te [plaats] gemiddeld gedurende het jaar 2003 1039, in elk geval een groter aantal varkens heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht, verminderd met het grondgebonden deel van het varkensrecht;

2. verdachte in het jaar 2004 in de gemeente Ede, opzettelijk op een bedrijf met het mestnummer [001] gelegen aan de [a-straat] te [plaats] gemiddeld gedurende het jaar 2004 1005, in elk geval een groter aantal varkens heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht, verminderd met het grondgebonden deel van het varkensrecht."

2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 zijn weergegeven.

2.4. Een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer en 's Hofs beslissing dienaangaande zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 14 en 15.

2.5. De voor de beoordeling van het middel relevante regelgeving is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 tot en met 8.

Deze regelgeving houdt in dat de hoogte van het varkensrecht rechtstreeks uit de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: de Wet) en uit het Besluit hardheidsgevallen herstructurering (Stb. 2002, 465; hierna het Besluit) voortvloeit. Kort samengevat en voor zover hier van belang komt die regeling op het volgende neer.

Ingevolge art. 6 van de Wet komt het varkensrecht overeen met het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, verminderd met 10%. Het is verboden meer varkens te houden dan het op het bedrijf rustende varkensrecht (art. 15 van de Wet).

Voor bepaalde groepen van gevallen waarbij de bepaling van de hoogte van het varkensrecht leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, worden bij het Besluit regels gesteld op grond waarvan van de hoogte van het varkensrecht kan worden afgeweken (art. 25 van de Wet).

Degene die aanspraak wenst te maken op een groter varkensrecht dient zich ingevolge art. 2 van het Besluit op de aldaar voorgeschreven wijze bij het Bureau Heffingen aan te melden met opgave voor welke paragraaf van het Besluit de melding geldt. Deze melding is een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een hoger varkensrecht (vgl. nota van toelichting bij het Besluit onder 4 "opzet en systematiek").

Indien de melding geldt voor de vergroting van het varkensrecht als bedoeld in art. 9 van het Besluit, dat is geplaatst in paragraaf 3 "Investeringen ten behoeve van uitbreiding binnen niet-benutte mestproductierechten", komt het bedrijf uitsluitend daarvoor in aanmerking indien ten aanzien van het bedrijf is voldaan aan elk van de aldaar nader aangeduide voorwaarden.

2.6. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof aan de hand van opgaven van het Bureau Heffingen vastgesteld dat de verdachte in de jaren 2003 en 2004 over varkensrechten voor 860 varkens beschikte, terwijl het vervolgens als onvoldoende aannemelijk heeft verworpen verdachtes op art. 9 van het Besluit gestoelde verweer dat het hem toekomende varkensrecht niettemin op een hoger aantal dan 860 varkens zou moeten worden bepaald. In dat laatste verband heeft het Hof geoordeeld dat de raadsman van de verdachte zijn stelling dat - kort gezegd - aan de voorwaarden van bedoeld art. 9 is voldaan, onvoldoende heeft onderbouwd. Dat oordeel is - in het licht van hetgeen de raadsman in diens pleitnota heeft aangevoerd en gelet op de hiervoor beschreven opzet en systematiek van de wettelijke regeling op dit punt - niet onbegrijpelijk. Immers in die pleitnota is alleen gewag gemaakt van een aan de verdachte verleende milieuvergunning voor 1236 vleesvarkens, terwijl de pleitnota geen feiten en omstandigheden inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat te dezen aan elk van de voorwaarden van genoemde bepaling is voldaan, waaronder de verplichting tot tijdige melding bij het Bureau Heffingen van de aanvraag van een milieuvergunning en de verplichting tot overlegging van die vergunning aan genoemd bureau als bedoeld in art. 9, tweede lid onder d en e, van het Besluit.

2.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 6.000,-.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;

vermindert de geldboete in die zin dat deze € 5.700,- bedraagt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 26 mei 2009.