Home

Hoge Raad, 09-12-2008, BG1667, 07/12888 P

Hoge Raad, 09-12-2008, BG1667, 07/12888 P

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 december 2008
Datum publicatie
9 december 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BG1667
Formele relaties
Zaaknummer
07/12888 P
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 36e

Inhoudsindicatie

Profijtontneming en meerdere daders. HR herhaalt HR LJN AQ8491 en merkt op dat de overwegingen uit dit arrest niet inhouden dat de rechter bij verschillende daders verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat die verdeling pondspondsgewijs zou moeten plaatsvinden. De omstandigheden van het geval zijn in deze beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter zijn oordeel nader moet motiveren, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van betrokkene. Dit in aanmerking genomen getuigt ‘s Hofs oordeel dat er geen aanleiding is om een deel van de buit aan anderen toe te rekenen niet van een onjuiste rechtspvatting en is onbegrijpelijk noch ontoereikend gemotiveerd.

Uitspraak

9 december 2008

Strafkamer

nr. 07/12888 P

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 januari 2005, nummer 23/004630-03, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:

[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem, locatie Arnhem-Zuid" te Arnhem.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de hoogte van het door de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen bedrag, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het wederrechtelijk verkregen voordeel geheel aan de betrokkene is toegerekend en geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat het feit waarmee dat voordeel is verkregen mede door anderen is gepleegd.

2.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"De veroordeelde moet op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen worden aangemerkt als de organisator van de vervreemding van de goederen afkomstig van diefstal bij [A] B.V., waarbij met twee vrachtauto's computerapparatuur is ontvreemd. Een van de vrachtauto's is kort na de diefstal met een gedeelte van de gestolen apparatuur aangetroffen. De rest van de lading - ter waarde van € 26.726,76 - is niet teruggevonden. Aannemelijk is, dat de goederen na de diefstal door de veroordeelde in veiligheid zijn gebracht. De diefstal heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2000. Eerst op 6 november 2000 is de veroordeelde aangehouden. Aannemelijk is dat de veroordeelde gedurende deze tijd de nieuwe apparatuur heeft verkocht. Van het tegendeel zijn in het dossier, noch overigens aanwijzingen gebleken."

2.3. In HR 7 december 2004, LJN AQ8491, NJ 2006, 63 heeft de Hoge Raad overwogen dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds zal kunnen vaststellen. Dan zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend.

Opmerking verdient nog dat deze overweging niet inhoudt dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat pondspondsgewijze toerekening, in geval de rechter wel tot een verdeling komt, dan op zichzelf het uitgangspunt dient te vormen. De omstandigheden van het geval zijn in deze beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van zijn oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene.

2.4. In dit geval heeft het Hof geen aanleiding gezien een deel van de buit aan anderen toe te rekenen. Dat oordeel, dat gelet op hetgeen zojuist is vooropgesteld, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, is niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof na een behandeling van de zaak bij verstek op grond van de aan zijn schatting ten grondslag gelegde bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat de betrokkene de organisator was van de diefstal waarmee het voordeel is verkregen, dat hij de beschikking heeft gehad over het niet teruggevonden deel van de buit en dat hij dit heeft verkocht.

2.5. De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

Het Hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.679,19. De betrokkene heeft op 6 juli 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 25 oktober 2007 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;

vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 6.000,- bedraagt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 december 2008.