Home

Hoge Raad, 18-11-2008, BF1182, 01599/07

Hoge Raad, 18-11-2008, BF1182, 01599/07

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 november 2008
Datum publicatie
19 november 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BF1182
Formele relaties
Zaaknummer
01599/07
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 359

Inhoudsindicatie

Motiveringsklachten. 1. Klacht over niet redengevend onderdeel in de bewijsredenering van het Hof (Promis arrest). HR herhaalt de overwegingen uit HR LJN BA0424. Het Hof heeft in de bewijsmotivering tot uitdrukking gebracht dat en waarom het geen geloof heeft gehecht aan de ontkennende verklaring van verdachte. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter in zijn bewijsmotivering f&o weergeeft teneinde vervolgens tot uitdrukking te brengen dat en waarom daaraan moet worden voorbijgegaan. 2. Noch de pv’s ttz. noch de stukken waarvan de korte inhoud is medegedeeld houden in dat feiten waarvoor verdachte eerder is veroordeeld ook zijn gepleegd t.a.v. hetzelfde slachtoffer, zoals het Hof in de strafmotivering – klaarblijkelijk ten bezware van verdachte - heeft overwogen.

Uitspraak

18 november 2008

Strafkamer

nr. S 01599/07

AM/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 13 maart 2007, nummer 21/000775-06, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.

2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 31 augustus 2005 te IJsselstein, ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer], met een schroevendraaier in de linkerzij van die [slachtoffer] heeft gedrukt en daarbij gezegd "ik wil nu mijn geld terug. Ik kan zo deze schroevendraaier in je lijf boren. Het is mijn geld of ik por hem zo in je lijf", zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."

2.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof onder meer overwogen:

"De raadsman heeft ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit, nu niet aannemelijk is geworden dat door verdachte een schroevendraaier is gehanteerd. De uitwerkingen van de videobeelden, waarop geen schroevendraaier zichtbaar is, bevestigen het verhaal van verdachte.

Het hof overweegt als volgt.

[Slachtoffer] heeft op 31 augustus 2005 aangifte gedaan tegen verdachte. Zij had op voornoemde dag iets na vier uur in de middag boodschappen bij de [supermarkt] gedaan en toen zij in de richting liep van haar auto, zag zij verdachte staan met een sigaret in zijn handen en in zijn andere hand een grote schroevendraaier. De schroevendraaier was rood met metaal.

Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij op een gegeven moment de portier van haar personenauto wilde sluiten, maar dat verdachte deze tegen hield. Zij zag dat verdachte met zijn rechterhand de schroevendraaier in haar linkerzij stak en tevens hoorde zij hem zeggen: "Ik wil mijn geld terug. Ik kan nu zo deze schroevendraaier in je lijf boren, het is nu mijn geld of ik por hem in je lijf." De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die verdachte op de fiets nabij het plaatsdelict hebben aangehouden, hebben bij verdachte een drietal schroevendraaiers aangetroffen. De schroevendraaiers lagen in een plastic draagtas in verdachtes fietstas. De aangeefster had eerder ten overstaan van de politie verklaard dat zij bedreigd was door verdachte met een grote schroevendraaier met rode handgreep. Eén van de in beslag genomen schroevendraaiers voldeed hieraan. Voorts heeft verbalisant [verbalisant 3] op 1 september 2005 de camerabeelden bekeken, die door de bewakingscamera's rondom het winkelcentrum [A] zijn gemaakt. Door hem is waargenomen dat verdachte tot twee keer toe heeft gebukt en een beweging heeft gemaakt alsof hij "iets" uit zijn fietstas haalde en tot twee keer toe ook "iets" terug heeft gestopt in zijn fietstas. Verdachte heeft ter terechtzitting van dit hof het feit ontkend. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem geld schuldig was en dat hij haar reeds meermalen daarop had aangesproken. Verdachte heeft op 31 augustus 2005 inderdaad voor de [supermarkt] gewacht op [slachtoffer] om haar wederom naar het geld te vragen. Hij stelt [slachtoffer] alleen maar te hebben aangesproken en haar op geen enkele wijze te hebben bedreigd.

Gelet op de aangifte van [slachtoffer], het feit dat de door aangeefster beschreven schroevendraaier in het bezit van verdachte is aangetroffen door verbalisanten, het relaas van verbalisant [verbalisant 3] omtrent de camerabeelden, en de verklaring van de verdachte (die erkend heeft dat hij die bewuste dag op het plaatsdelict was) -zulks in onderling verband en samenhang beschouwd-, acht het hof het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gepoogd heeft [slachtoffer] af te persen door bedreiging met geweld (middels een schroevendraaier)."

2.4. De werkwijze die het Hof in de onderhavige zaak heeft gevolgd ten aanzien van de bewijsmotivering, komt erop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in een terstond uitgewerkt arrest zijn vermeld in een bewijsredenering waarbij het Hof heeft volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. In beginsel is die werkwijze niet in strijd met art. 359, derde lid, Sv. Een dergelijke bewijsredenering kan de inzichtelijkheid van de door de rechter gevolgde gedachtegang bevorderen, terwijl niet wordt tekortgedaan aan een andere wezenlijke functie van de bewijsmotivering, namelijk dat de rechter op controleerbare wijze zich ervan vergewist dat de beslissing dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, steunt op daartoe redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Die werkwijze, waarbij de redengevende inhoud van een bewijsmiddel zakelijk wordt samengevat, is op zichzelf niet onverenigbaar met genoemd motiveringsvoorschrift. Daarbij zal de redengevend geachte inhoud van het bewijsmiddel geen geweld mogen worden aangedaan. Voorts moet de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, zo nauwkeurig zijn dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of het bewijsmiddel niet is gedenatureerd (vgl. HR 15 mei 2007, LJN BA0424, NJ 2007, 387).

2.5. Het middel klaagt dat niet begrijpelijk is dat het Hof de verklaringen van de verdachte, die in de bewijsmotivering als volgt zijn samengevat:

"Verdachte heeft ter terechtzitting van dit hof het feit ontkend. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem geld schuldig was en dat hij haar reeds meermalen daarop had aangesproken. Verdachte heeft op 31 augustus 2005 inderdaad voor de [supermarkt] gewacht op [slachtoffer] om haar wederom naar het geld te vragen. Hij stelt [slachtoffer] alleen maar te hebben aangesproken en haar op geen enkele wijze te hebben bedreigd."

zonder nadere motivering redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring.

2.6. Het Hof heeft in zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven bewijsmotivering tot uitdrukking gebracht dat en waarom het geen geloof heeft gehecht aan de onder 2.5 weergegeven verklaringen van de verdachte. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter in zijn bewijsmotivering feiten of omstandigheden - hier de inhoud van de verklaringen van de verdachte - weergeeft teneinde vervolgens tot uitdrukking te brengen dat en waarom daaraan moet worden voorbijgegaan.

2.7. Het middel faalt.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel komt met een aantal klachten op tegen de motivering van de strafoplegging.

3.2. Het Hof heeft de opgelegde straf gemotiveerd zoals weergegeven onder 13 in de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3.3. Het Hof heeft blijkens zijn strafmotivering - klaarblijkelijk ten bezware van de verdachte - in aanmerking genomen dat hij op 27 juni 2006 door de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht is veroordeeld ter zake van bedreiging met brandstichting en mishandeling, en dat ter terechtzitting "naar voren [is] gekomen dat de verdachte ook deze voorgenoemde feiten heeft gepleegd ten aanzien van [slachtoffer]". Noch de processen-verbaal van de terechtzittingen noch de stukken waarvan aldaar de korte inhoud is medegedeeld, houden evenwel iets in waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte "voorgenoemde feiten heeft gepleegd ten aanzien van [slachtoffer]". Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 18 november 2008.