Home

Hoge Raad, 28-10-2008, BE9611, 00940/07

Hoge Raad, 28-10-2008, BE9611, 00940/07

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 oktober 2008
Datum publicatie
28 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BE9611
Formele relaties
Zaaknummer
00940/07
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 197

Inhoudsindicatie

Ongewenst vreemdeling. Art. 197 Sr. Avas. Overmacht. In Libanon geboren Palestijn. ’s Hofs oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zijnerzijds alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijze van hem konden worden gevergd teneinde aan zijn verplichting om NL te verlaten te voldoen, doordat hij niet zelf pogingen heeft ondernomen om aan die documenten te komen die benodigd zijn voor het aanvragen van een reisdocument, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. CAG: anders.

Uitspraak

28 oktober 2008

Strafkamer

nr. 00940/07

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2006, nummer 20/009038-05, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P. Ufkes, advocaat te Helmond, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2. Beoordeling van het middel

2.1.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard, kort gezegd, dat hij op 26 januari 2005 in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

2.1.2. De bewijsmiddelen houden onder meer in, zakelijk weergegeven, dat de verdachte bij beschikking van 9 november 2004 van de Minister voor vreemdelingenzaken en integratie ongewenst is verklaard ingevolge art. 67, eerste lid aanhef en onder c, Vreemdelingenwet en dat deze beschikking hem op 7 december 2004 in persoon is uitgereikt.

2.2. Het middel klaagt onder meer dat het Hof het beroep op afwezigheid van alle schuld dan wel overmacht op ontoereikende gronden heeft verworpen.

2.3. Hetgeen de verdachte en de raadsman op de terechtzittingen in hoger beroep dienaangaande hebben aangevoerd en de gehoorde getuige-deskundigen M. Rentenaar, W.E.M. van Bladel, M. Petsch en A.M. Kloppers hebben verklaard, is weergegeven in de - in zoverre aangehechte - conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 en 10.

2.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte is het verweer gevoerd dat - zakelijk weergegeven - verdachte niet kon en kan terugkeren naar Libanon noch kon of kan vertrekken naar de Palestijnse gebieden dan wel enig ander land en aldus buiten zijn schuld niet heeft kunnen voldoen aan de verplichting Nederland te verlaten. Er is sprake van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van verdachte dan wel van een overmachtsituatie. Verdachte dient derhalve van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.

Het hof verwerpt dit verweer, nu ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte zelf geen pogingen heeft ondernomen om aan die documenten te komen die benodigd zijn voor het aanvragen van een reisdocument. Nu verdachte de benodigde inspanning niet heeft verricht, komt verdachte geen beroep toe op afwezigheid van alle schuld dan wel op overmacht in deze."

2.5. Het Hof heeft in zijn overwegingen als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zijnerzijds alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijze van hem konden worden gevergd teneinde aan zijn verplichting om Nederland te verlaten te voldoen, doordat hij niet zelf pogingen heeft ondernomen om aan die documenten te komen die benodigd zijn voor het aanvragen van een reisdocument. Dat feitelijk oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2006 heeft de verdachte - geboren op [geboortedatum] 1982 en ten tijde van de aanvraag tot verblijf door het gezin waartoe de verdachte behoort op 4 oktober 2000 dus reeds meerderjarig - aldaar verklaard dat hij zelf niets heeft gedaan om aan ID-documenten te komen, zonder welke documenten, naar onder anderen de getuige-deskundige Kloppers heeft verklaard, een laissez-passer niet wordt afgegeven. Blijkens dat proces-verbaal speelde naar zeggen van de verdachte het vruchteloos door zijn ouders geïnitieerde onderzoek naar familieleden in Libanon in de zaak van zijn ouders - gegevens omtrent welk onderzoek zich niet bij de stukken van het geding bevinden - zich reeds af in het jaar 2000.

Op de terechtzitting van 29 september 2006 heeft de getuige-deskundige Petsch verklaard dat een actieve bijdrage aan het verkrijgen van documentatie kan bestaan in het aanschrijven van familieleden opdat zij kunnen aantonen dat de verdachte in Libanon heeft verbleven en dat de enkele stelling van de verdachte dat er geen contact is met de familie in Libanon niet objectiveerbaar is, en heeft de getuige-deskundige Kloppers verklaard dat de verdachte de gemeente in Libanon waar hij gewoond heeft of het vluchtelingenkamp of de autoriteiten aldaar kan aanschrijven met de vraag of het gezin daar bekend is. De op diezelfde terechtzitting afgelegde verklaring van de getuige-deskundige Petsch houdt tevens in dat de verdachte op de hoogte is van het feit dat hij de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), welke organisatie mensen helpt die Nederland willen verlaten, kan inschakelen en voorts dat de verdachte bij de aanvraag tot verblijf de tijd heeft gekregen om die organisatie in te schakelen.

2.6. Het middel is derhalve in zoverre vergeefs voorgesteld.

2.7. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 oktober 2008.