Home

Hoge Raad, 03-10-2008, BD3941, C07/062HR

Hoge Raad, 03-10-2008, BD3941, C07/062HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 oktober 2008
Datum publicatie
3 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD3941
Formele relaties
Zaaknummer
C07/062HR

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Kennelijk onredelijk ontslag; (onvoldoende) inspanningen tijdens de uitvoering van een met de vakbonden overeengekomen outplacementtraject.

Uitspraak

3 oktober 2008

Eerste Kamer

Nr. C07/062HR

RM/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiseres],

gevestigd te [vestigingsplaats],

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. S.F. Sagel,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].

1. Het geding in feitelijke instanties

[Verweerder] heeft bij exploot van 27 oktober 2004 [eiseres] gedagvaard voor de kantonrechter te Sneek en gevorderd, kort gezegd, voor recht te verklaren dat het hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en voorts [eiseres] te veroordelen aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 200.000,--, met rente en kosten.

[Eiseres] heeft de vordering bestreden.

De kantonrechter heeft, na bij tussenvonnis van 26 januari 2005 een comparitie van partijen te hebben gelast, bij eindvonnis van 13 juli 2005 het gevorderde afgewezen.

Tegen beide vonnissen van de kantonrechter heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Bij arrest van 1 november 2006 heeft het hof het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard dat het door [eiseres] aan [verweerder] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en [eiseres] veroordeeld aan schadevergoeding aan [verweerder] € 40.000,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2004. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen [verweerder] is verstek verleend.

De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Verweerder] is op 12 januari 1970 bij [eiseres] in dienst getreden als chauffeur.

(ii) Op 15 december 2003 is [verweerder] arbeidsongeschikt geworden. Per 1 november 2004 is hij weer arbeidsgeschikt verklaard.

(iii) Op verzoek van [eiseres] heeft het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) op 18 juni 2004 toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding verleend vanwege verval van arbeidsplaatsen bij [eiseres] en de omstandigheid dat bij [eiseres] geen chauffeurs in dienst bleven.

(iv) [Eiseres] heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst met [verweerder], met inachtneming van de tussen partijen geldende opzegtermijn, per 1 november 2004 beëindigd.

3.2 In dit geding stelt [verweerder] zich op het standpunt dat het hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. Hij vordert een daartoe strekkende verklaring voor recht en een schadevergoeding van € 200.000,--.

3.3 De kantonrechter heeft bij zijn eindvonnis van 13 juli 2005 de vordering afgewezen. Het hof heeft dit vonnis vernietigd, voor recht verklaard dat het door [eiseres] aan [verweerder] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en [eiseres] veroordeeld aan [verweerder] € 40.000,-- bruto te betalen met rente en kosten. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:

"7. Grief 5 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [verweerder] meerdere kansen op ander werk niet heeft benut en dat hij zich door zijn opstelling niet erop kan beroepen dat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig zijn vergeleken met de belangen van [eiseres], nu [verweerder] zelf die door hem beweerde ernstige gevolgen in stand houdt.

7.1 Vaststaat dat [verweerder] ten tijde van de ontslagaanvraag en ook daarna nog, tot 1 november 2004 - het tijdstip waartegen de arbeidsovereenkomst is opgezegd - volledig arbeidsongeschikt was, laatstelijk als gevolg van zijn psychische toestand. Onder die omstandigheden had van [eiseres] verwacht mogen worden zich meer in te spannen om voor [verweerder], die toch sedert een lange reeks van jaren bij haar als chauffeur in dienst was, een andere, gelijkwaardige betrekking te vinden.

7.2 Naar 's hofs oordeel moeten de inspanningen die gedurende het outplacementtraject ten behoeve van [verweerder] zijn verricht, in dit concrete geval als onvoldoende worden aangemerkt. Niet gebleken is immers dat [verweerder] banen zijn aangeboden die in voldoende mate aansloten bij zijn persoonlijke omstandigheden, waarbij met name meespeelt dat [verweerder] als gevolg van zijn leeftijd en psychische gesteldheid moeilijk herplaatsbaar was. Dit laatste blijkt alleen al uit het feit dat, uitgezonderd [verweerder] en nog één collega, alle andere voor outplacement in aanmerking komende werknemers van [eiseres] wel elders ondergebracht konden worden. Bovendien heeft [eiseres], kennelijk met het oog op hun bijzondere positie, uitsluitend voor [verweerder] en die andere collega een voorziening in het kader van de VUT-regeling getroffen. Dat [eiseres] zelf al had voorzien dat [verweerder] moeilijk bemiddelbaar zou zijn, blijkt voorts uit het feit dat hij in het begin van 2004 in een hoger salaris is ingeschaald dan waarop hij uit hoofde van zijn functie volgens de CAO recht had.

7.3 Het hof acht het door [eiseres] aan [verweerder] gemaakte verwijt dat hij de kansen op aangeboden ander werk niet heeft benut, niet gerechtvaardigd. Gelet op de aard van de aangeboden banen en de - in beginsel - tijdelijke duur ervan, bezien in combinatie met de psychische gesteldheid van [verweerder], treft hem in alle redelijkheid niet het verwijt dat hij (uiteindelijk) niet op die aanbiedingen is ingegaan.

7.4 Dit alles leidt tot het oordeel dat de opzegging van de arbeidsverhouding vanwege de nadelige gevolgen ervan voor [verweerder], beoordeeld naar de op de ingangsdatum van de opzegging bestaande situatie, als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt.

7.5 Op grond hiervan komt [verweerder] een schadevergoeding toe, welke door het hof naar billijkheid zal worden vastgesteld op een bedrag van € 40.000,-- bruto. Daarbij is mede rekening gehouden met de bovengenoemde omstandigheden dat [eiseres] de wettelijke opzegtermijn heeft gehanteerd en [verweerder] voor de beëindiging van het dienstverband een hoger inkomen heeft toegekend.

7.6 De grief slaagt."

3.4 Hiertegen komt het middel op. De onderdelen 1a en 1b bestrijden het oordeel in rov. 7.2 dat de inspanningen die gedurende het outplacementtraject ten behoeve van [verweerder] zijn verricht, in dit concrete geval als onvoldoende moeten worden aangemerkt. De onderdelen achten de redengeving hiervoor in rov. 7.2 en 7.3 onbegrijpelijk in het licht van hetgeen in feitelijke instanties door [eiseres] is gesteld en door het hof in het midden gelaten, te weten, kort samengevat,

(a) dat haar zusteronderneming Melkweg Zwolle BV (hierna: Melkweg) ter uitvoering van het met de vakbonden gesloten Sociaal Plan in een gesprek op 22 april 2004 aan [verweerder] heeft aangeboden bij haar voor bepaalde tijd in de functie van chauffeur in dienst te treden, dat [verweerder] dat aanbod had aanvaard onder de voorwaarde dat zijn stoel uit de vrachtwagen die hij bij [eiseres] gebruikte zou worden geplaatst in de vrachtwagen waarmee hij voor Melkweg zou gaan rijden, dat Melkweg daarin heeft ingestemd en heeft afgesproken dat de stoel meteen geplaatst zou worden zodat [verweerder] al op 26 april 2004 zijn werkzaamheden zou kunnen aanvangen, maar dat [verweerder] op 23 april 2004 alsnog van de overeengekomen baan bij Melkweg heeft afgezien;

(b) dat het door [eiseres] ingeschakelde outplacementbureau achtereenvolgens een functie als chauffeur bij de onderneming [A], bij [B] en bij Aldi onder de aandacht van [verweerder] heeft gebracht, maar dat deze daarop telkens niet heeft gereageerd.

De beide onderdelen slagen. Zoals zij terecht betogen, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk in het licht van het gestelde onder (a) dat het hof in rov. 7.2 heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de [verweerder] aangeboden banen in voldoende mate aansloten bij zijn persoonlijke omstandigheden, en in het licht van de onder (b) gestelde omstandigheid dat alle aan [verweerder] aangeboden banen chauffeursfuncties betroffen, dat het hof in rov. 7.3 mede redengevend voor zijn oordeel heeft geacht de aard van de aangeboden banen.

3.5. Het bestreden arrest kan niet in stand blijven. De overige onderdelen behoeven geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 1 november 2006;

verwijst de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.352,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 oktober 2008.