Home

Hoge Raad, 08-04-2008, BC5982, 01213/07

Hoge Raad, 08-04-2008, BC5982, 01213/07

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 april 2008
Datum publicatie
9 april 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC5982
Formele relaties
Zaaknummer
01213/07

Inhoudsindicatie

1. Opzet. 2. Noodweer. Ad 1. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN AE9049. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat verdachte door het met het mes toebrengen van een diepe steekwond in de rug van X zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven. Tegen de achtergrond van ‘s Hofs vaststellingen is dat oordeel onjuist noch onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof onder meer heeft vastgesteld dat verdachte, die zich in het nauw gedreven voelde en wilde dat X van hem afging, zich ervan bewust moet zijn geweest dat hij t.t.v. het gevecht met X het opengeklapte mes in zijn hand had en daarmee, zoals hij kort na het gebeuren toen de herinneringen nog vers waren tegenover de politie heeft verklaard, X - klaarblijkelijk met kracht - heeft gestoken onder in zijn rug. Aan de begrijpelijkheid van dit oordeel kan niet afdoen het mede tot het bewijs gebezigde onderdeel van de verklaring van verdachte ttz. in hoger beroep dat hij pas in het bushokje besefte dat hij X had gestoken. Die enkele verklaring - waarmee, naar het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft aangenomen, verdachte tot uitdrukking heeft gebracht dat hij pas achteraf ten volle begreep wat hij had gedaan - sluit immers in de gegeven omstandigheden niet uit dat verdachte voordien, op het moment dat hij X met kracht een diepe steekwond in de rug toebracht, zich van dat steken bewust is geweest en de mogelijk fatale gevolgen daarvan bewust heeft aanvaard. Ad 2. ‘s Hofs oordeel dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat verdachte door het gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dat heeft aangewend de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden is onjuist noch onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat verdachte zich tegen de aanval heeft verdedigd door met kracht een diepe steekwond in de rug van het slachtoffer toe te brengen als gevolg waarvan het slachtoffer verwondingen heeft opgelopen die fataal zouden zijn geweest als het slachtoffer niet tijdig medisch was behandeld, terwijl de aanval op verdachte bestond uit het slaan met de blote hand dan wel vuist.

Uitspraak

8 april 2008

Strafkamer

nr. 01213/07

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 september 2006, nummer 21/001051-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 24 februari 2006 - de verdachte ter zake van 1 primair "poging tot doodslag" en 2. "mishandeling, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de teruggave gelast aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen. Tot slot heeft het Hof het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

3. Bewezenverklaring en bewijsvoering

3.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

"hij op 7 oktober 2005 te Beek, gemeente Ubbergen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk eenmaal met een mes in de rug van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."

3.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2006, voor zover inhoudende:

"Op 7 oktober 2005 had ik met [betrokkene 1] afgesproken in de stad Nijmegen. Ik kwam [betrokkene 2] tegen. Ik wist dat hij jarig was en dat hij dat wilde gaan vieren. [Betrokkene 3] woonde in hetzelfde gebouw als [betrokkene 2]. Later ben ik naar Beek gegaan. [Betrokkene 2] had gezegd dat ik op zijn verjaardag mocht komen. Op een gegeven moment zaten we met z'n drieën op de kamer van [betrokkene 2]. Op dat moment ging mijn telefoon. [Betrokkene 3] belde mij. We kregen ruzie en ik had daar geen zin in. Ik had gezegd dat ik bij [betrokkene 1] was. [Betrokkene 3] werd boos, omdat ik voor [betrokkene 1] in Beek was en niet voor haar. Zij heeft toen gezegd dat ik weg moest gaan. Ik zag even later dat [betrokkene 3] bij haar woning kwam. Zij heeft rustig haar fiets weggezet. Eenmaal binnengekomen vloog zij mij aan. [Betrokkene 1] heeft mij daarop gevraagd of ik even een stukje wilde gaan lopen en ik heb daarop te kennen gegeven dat het misschien goed was als ik weg ging. [Betrokkene 1] is de spullen gaan pakken en ik heb op de kamer van [betrokkene 1] gewacht. Ik hoorde, terwijl ik op [betrokkene 1] aan het wachten was, dat [betrokkene 3] anderen vertelde dat ik haar op de grond had gegooid. Vervolgens belde ze mij weer en wilde ze weten waar ik was. Ik ben daarop naar haar toegegaan en meteen vloog zij mij weer aan. Ik heb geprobeerd haar te kalmeren. Ik heb mijn spullen gepakt en ben weggegaan. Even later belde [betrokkene 4] mij. Hij gaf aan dat hij niet goed wist waar hij heen moest voor het feest en daarom heb ik op een muurtje op hem gewacht. U vraagt mij waarom ik met [betrokkene 4] mee terug ben gegaan naar het feest. Hij kende niet veel mensen en hij wilde graag dat ik met hem mee ging. Vervolgens belde [betrokkene 3] mij weer. Zij was kwaad over een portemonnee die ik van haar zou hebben gepakt. Ze was in de war. Ik heb helemaal geen portemonnee van haar gepakt. Ik had het gehad met haar. Ik heb haar gezegd dat ik geen relatie meer met haar wilde hebben en dat zij mij met rust moest laten. Daarop veranderde zij van toon en begon ze te huilen. Ze heeft toen gezegd dat ze van mij hield en dat ze het goed wilde maken. Ik ben daarop weer terug gegaan naar het feest om het met [betrokkene 3] uit te praten. Ik was, terwijl [betrokkene 3] belde, samen met [betrokkene 4]. Ik ben in de kamer van [betrokkene 1] gaan zitten. [Betrokkene 3] kwam erbij zitten. In eerste instantie was ze rustig, maar vervolgens is zij mij wederom aangevlogen. Dat heeft zich toen zo'n twee à drie keren herhaald. [Betrokkene 3] is weggegaan en toen heb ik nog een gesprek gehad met [betrokkene 4]. Vervolgens belde [betrokkene 3] mij weer en zij vroeg waar ik was, want we zouden buiten gaan praten. Ik ben daarop de zaal ingelopen. Ik was die avond nog niet eerder de zaal in geweest en ik heb toen wat mensen gegroet. Ik denk dat er zo'n vijftien à twintig mensen in de zaal aanwezig waren. Ik ben naar buiten gelopen, maar [betrokkene 3] was daar niet. Ik ben daarop weer naar binnen gegaan en toen zag ik dat ze daar ook was. Ze vloog mij wederom aan en toen heb ik mijn zelfbeheersing verloren. Ik heb haar op de grond gegooid en ik heb haar geschopt. Ik zag vervolgens de reactie van de mensen die daar aanwezig waren en daar schrok ik van. Ik heb mijn tas gepakt en ben naar buiten gegaan. De mensen kwamen mij achterna en ik werd een beetje paniekerig. Ik heb, denk ik, in de deuropening mijn mes tevoorschijn gehaald en uitgeklapt. Het was een grijs zakmes. Dit klapt niet automatisch open en dicht. Voor het openen en dichtklappen van het mes heb je twee handen nodig. [Betrokkene 4] heeft mij, terwijl ik het mes had uitgeklapt en op de mensen had gericht, aangesproken en toen heb ik het mes laten zakken. Hij sprak rustig tegen mij en daar werd ik rustig van. Ik heb vervolgens het mes anders vastgepakt en ik ben met [betrokkene 4] naar de bushalte gelopen. Ons gesprek ging over wat er binnen in de zaal tussen [betrokkene 3] en mij was gebeurd.

Op een gegeven moment lag ik op de grond en zat er iemand op mij. Ik kreeg klappen. Ik wist op dat moment niet wie er op mij zat. Ik denk dat ik zo'n twee à drie keer heb geprobeerd om diegene van mij af te rollen. Ik probeerde weg te komen, maar dat lukte niet. Op een gegeven moment zag ik hem naar iets grijpen en hoorde ik hem iets zeggen in de trant van "Klootzak, heb je mij gestoken of zo".

Ik heb niet van tevoren gezien dat er iemand aan kwam stormen. Ik hoorde iemand in onze richting rennen en dat er iets werd geroepen. Ik werd op dat moment van achteren aangevallen. Ik had toen nog het mes in mijn hand. Aan het einde van de worsteling hoorde ik dat degene die op mij zat wat zei. Op dat moment zag ik pas dat het [slachtoffer 1] was. U vraagt mij waarom ik, toen [betrokkene 4] mij gekalmeerd had, niet het mes heb ingeklapt. Ik heb mij na de worsteling meteen uit de voeten gemaakt en ben met een stevige pas gaan lopen. Ik had mijn mes in mijn rechterhand en heb het mes anders vastgepakt. Ik heb het lemmet naar beneden gebracht. Het lemmet zat toen aan de pinkzijde. Als ik nu zou moeten zeggen waarom ik dat heb gedaan, dan denk ik dat ik het gedaan heb omdat het mes op die manier minder uitsteekt. Het is veiliger om het mes zo te dragen. Zo kan je niemand verwonden.

Ik was met [betrokkene 4] in gesprek en heb de voetstappen op het grind gehoord. Wellicht heb ik even over mijn schouder gekeken. Voordat ik het wist, lag ik op de grond.

Ik ben na de worsteling rustig met [betrokkene 4] weggelopen en toen hebben wij niet over het gebeuren met [slachtoffer 1] gepraat maar over andere dingen waaronder over [betrokkene 3].

Ik besefte pas in het bushokje dat ik [slachtoffer 1] had gestoken."

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Op vrijdag 7 oktober, omstreeks 15.00 uur, heb ik afgesproken met [betrokkene 1] bij de Super de Boer in Nijmegen. Later die dag ben ik samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar Beek gegaan. [Betrokkene 2] was namelijk jarig en die vierde zijn verjaardag. [Betrokkene 3] was daar ook op het feest. Vlak voordat zij kwam had ze mij nog gebeld. Ik had ruzie met haar over een gemaakte afspraak. Ze vertelde mij dat ik op het feest in Beek weg moest gaan voordat zij daar zou komen. Toen ze eenmaal op het feest aanwezig was, deed ze allerlei handelingen in de vorm van slaan, schoppen, krabben en aan mijn haren trekken. Dit is een aantal keren gebeurd. Later ben ik met [betrokkene 1] naar zijn kamer gegaan en daar nog wat gedronken. [Betrokkene 3] belde me op een gegeven moment op. Zij wilde met mij praten. Op een gegeven moment kwam zij ook naar de kamer van [betrokkene 1]. Daar keek ze kwaad naar mij en op een gegeven moment begon ze weer met de handelingen die ze eerder deed.

Daarna ben ik naar beneden gegaan naar de bar. In de bar waren op dat tijdstip ongeveer 15 à 20 personen aanwezig. [Slachtoffer 1] was ook op het feest.

Op een gegeven moment kwam [betrokkene 3] er weer aan. Toen begon [betrokkene 3] weer met schoppen en slaan. Daarop heb ik haar fors op de grond gegooid. Ze viel toen met haar rug op de betonnen vloer. Vervolgens heb ik haar op de linker schouder geschopt. Ik ben naar buiten gelopen. Dit heb ik gedaan, omdat ik me daar niet meer op mijn gemak voelde.

Toen ik naar buiten liep heb ik mijn Zwitsers zakmes gepakt. Ik heb dat mes open gevouwen, dit met de reden omdat ik bang was dat de hele groep mensen die op dat feest aanwezig waren achter mij aan zouden komen. Ik voelde mij bedreigd door de groep.

[Betrokkene 4] liep met mij in de richting van "'t Spijker". Net voordat ik het grindpad af was, werd ik door [slachtoffer 1] besprongen. Ik kwam hierdoor ten val. Vervolgens is [slachtoffer 1] op mijn borst gaan zitten. [Slachtoffer 1] heeft mij meerdere malen in mijn gezicht geslagen.

Tijdens de worsteling had ik het mes in mijn rechterhand met het lemmet aan pinkzijde. Hoe het precies is gebeurd weet ik niet maar ik heb [slachtoffer 1] een keer gestoken onder in zijn rug. Ik was toen erg dronken en daardoor kon ik mij niet verdedigen. Het mes dat ik bij me had heb ik meteen laten vallen nadat ik gestoken had."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:

"Op 7 oktober 2005 heeft iemand gepoogd mij opzettelijk van het leven te beroven. Ik logeer in het krakerspand op de [a-straat] in Beek. Ik logeerde daar, omdat daar een verjaardagsfeestje was. [Verdachte] en [betrokkene 3] waren daar ook aanwezig. [Verdachte] en [betrokkene 3] hadden ruzie met elkaar. [Verdachte] is vervolgens naar buiten gelopen. Ik ben daarna achter [verdachte] aangelopen en buiten hebben wij gevochten. Tijdens dit gevecht zag ik dat [verdachte] een mes in zijn handen had. Al die tijd heeft [betrokkene 4] (het hof begrijpt [betrokkene 4]) er bij gestaan en alles gezien. Verder heeft hij niets gedaan. Wij zijn toen uit elkaar gegaan en ik bemerkte dat ik bloed aan het bloeden was.

In het ziekenhuis bleek dat ik ben gestoken in mijn rug, linker borstkas. Met de operatie hebben ze een gedeelte van mijn long eraf gehaald."

d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:

"Ik heb [verdachte] toen een klap gegeven en vervolgens is er weer een worsteling ontstaan waar over en weer geslagen is. We zijn beide op de grond terechtgekomen. Ik heb [verdachte] in elk geval meerdere keren op zijn gezicht geslagen.

Vervolgens voelde ik het warm worden op mijn rug en voelde het ook tintelen. Ik heb met mijn hand toen naar mijn rug gegrepen en ik zag dat ik bloed op mijn (het hof begrijpt: hand) had en dat mijn kleding ook onder het bloed zat."

e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 27 januari 2006, voor zover inhoudende:

"Nadat [betrokkene 4] mij kalmeerde heb ik het mes naar beneden gedaan. Ik ben het mes anders gaan vast houden tijdens het weglopen. Vóór ik de houten vlonder af was heb ik het mes over gepakt. Ik bedoel daarmee dat ik het mes in mijn vuist hield met het lemmet aan pinkzijde."

f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Ik voelde me in het nauw gedreven en had het mes toevallig in de hand. Ik wilde dat hij van mij afging."

g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:

"Ik ben vrijdag 7 oktober 2005, omstreeks 21.00 uur, aangekomen in Beek. [Verdachte] en ik zijn toen samen terug gegaan naar het feest.

Ik zag dat [verdachte] een mes pakte. Ik zei dat hij normaal moest doen, omdat ik hem wilde helpen. [verdachte] en ik zijn gewoon stapsvoet lopend richting de openbare weg. Ik ben rustig met [verdachte] richting openbare weg gelopen.

Op een gegeven moment hoorde ik iemand roepen "Vieze klootzak", of woorden van gelijke strekking. Nog geen twee seconden later zag ik dat [verdachte] op de grond lag en dat hij klappen kreeg. Ik zag dat degene die op [verdachte] lag [slachtoffer 1] was.

U vraagt mij hoelang het vechten tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] heeft geduurd. Voor mijn gevoel ging het heel snel. Ik denk dat het ongeveer 10 tot 15 seconden heeft geduurd. Het kan ook wel een halve minuut zijn geweest. Als het langer had geduurd had ik zeker ingegrepen."

h. een schrijven van drs. A.L.P. Markou, arts-assistent Thorax-Hart-Chirurgie, voor zover inhoudende ten aanzien van het letsel van [slachtoffer 1]:

"Steekverwonding via de flank/rug aan de linkerzijde, reikende tot in de thorax (borst)-holte met longschade en zeer fors bloedverlies. Longoperatie aan de linkerzijde ondergaan. Longschade behandeld en tevens een bloedende ader. Veel bloedverlies (meer dan 4 liter)."

i. een schrijven van drs. A.L.P. Markou en gericht aan [betrokkene 5], voor zover inhoudende:

"Hierbij zend ik u de antwoorden op de door u gestelde vragen betreffende [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum]-1987 en wonende [b-straat 1] te [woonplaats], welke op 7 en 8 oktober 2005 behandeld is in onze kliniek.

Patiënt had bij binnenkomst steekverwondingen in zijn borstwand met bloedverlies via de ingebrachte drain uit de borstwand. Patiënt is behandeld middels een thoracotomie (d.w.z. openen van de borstkas via een route tussen de ribben door) waarbij een bloedend deel van de long is verwijderd middels een staplerapparaat (een soort nietmachine, gebruikt om longweefsel te verwijderen). Deze verwondingen zouden zeker fataal geweest zijn voor het slachtoffer indien er niet tijdig medische behandeling had kunnen plaatsvinden.

Ook de lokalisatie van de steekverwondingen hebben duidelijk invloed op het toegebrachte letsel in de borstkas. Als meer naar links of rechts was gestoken hadden meer vitale structuren geraakt kunnen worden, zoals hart, grote vaten (lichaamsslagader, longslagader, grote holle aders), tussenribslagaders (aa. intercostales) of een borstwandslagader (a. mammaria). Het uiteindelijke letsel viel dus uiteindelijk mee, maar zou toch fataal geweest kunnen zijn vanwege de grote hoeveelheid bloedverlies."

3.2.2. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen, voor zover hier van belang:

"Raadsman H. Anker heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, daar er geen sprake is geweest van opzettelijk handelen van de kant van verdachte.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is uit feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang beschouwd - het volgende gebleken:

Verdachte was op 7 oktober 2005 op een feest in een krakerspand te Beek. In dat pand woonde ook [betrokkene 3], met wie verdachte een relatie heeft gehad. Op het moment dat verdachte op het feest arriveerde, was [betrokkene 3] nog niet aanwezig. [Betrokkene 3] heeft verdachte telefonisch laten weten dat zij wilde dat hij weg zou gaan voordat zij thuiskwam. Verdachte heeft hieraan geen gehoor gegeven en is niet weggegaan. Na thuiskomst van [betrokkene 3] is het een aantal malen tot een confrontatie gekomen tussen [betrokkene 3] en verdachte. De laatste confrontatie had plaats in de feestruimte waar [betrokkene 3] verdachte aanvloog en op verdachte begon in te slaan. Verdachte heeft [betrokkene 3] hierop hard geduwd, waardoor zij ten val kwam. Daarop heeft verdachte haar geslagen en geschopt. Vervolgens is verdachte in de richting van de tuindeuren gelopen. Verdachte voelde zich toen bedreigd door de rest van de aanwezigen en heeft het zakmes, dat hij bij zich had, opengeklapt. Hij heeft het mes, met het lemmet naar voren, in de richting van de groep gehouden en is daarna naar buiten gelopen. Hij is samen met [betrokkene 4] van het kraakpand weggelopen, het grindpad af in de richting van de openbare weg.

Verdachte had het mes toen nog in zijn hand, zij het dat hij het mes anders had vastgepakt.

Korte tijd daarna is [slachtoffer 1] verdachte achterna gekomen en hebben verdachte en [slachtoffer 1] gevochten. Verdachte is hierbij ten val gekomen en [slachtoffer 1] is op hem gaan zitten.

[Slachtoffer 1] heeft daarop verdachte meermalen in het gezicht geslagen/gestompt, als gevolg waarvan verdachte verwondingen heeft opgelopen. Het hof gaat ervan uit dat dit de eerste confrontatie was tussen [slachtoffer 1] en verdachte.

[Betrokkene 4] is bij de vechtpartij aanwezig geweest, maar is niet tussenbeide gekomen.

Verdachte heeft tijdens het gevecht, nog steeds met het mes in zijn hand, [slachtoffer 1] een diepe steekwond in de rug toegebracht.

Het hof stelt voorop dat hanteren van een mes naar de uiterlijke verschijningsvorm een geijkt middel is om iemand van het leven te beroven.

Verdachte heeft op het moment dat hij zich bedreigd voelde door de groep mensen bewust zijn zakmes gepakt, dit opengeklapt en in de richting van de groep mensen gehouden, om een in zijn ogen dreigende situatie te keren. Hij is daarop, nog steeds met het uitgeklapte mes, naar buiten gelopen.

Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzittingen van de rechtbank en het hof verklaard dat hij toen het mes anders is gaan vasthouden, te weten met het lemmet aan de pinkzijde. Ter terechtzitting van het hof heeft hij hierbij verklaard dat hij denkt dat hij dit heeft gedaan omdat dit veiliger was en je zo niemand zou kunnen verwonden.

Naar het oordeel van het hof is, mede gelet op de eerste verklaringen van verdachte, niet aannemelijk geworden dat verdachte zich ten tijde van het gevecht met [slachtoffer 1] niet bewust was van het feit dat hij het mes nog in zijn hand had.

Zo heeft verdachte op 8 oktober 2005 bij de politie verklaard (pagina 19):

"Tijdens de worsteling had ik het mes in mijn rechterhand met het lemmet aan pinkzijde. Hoe het precies is gebeurd weet ik niet, maar ik heb [slachtoffer 1] een keer gestoken onder in zijn rug. Ik was toen erg dronken en daardoor kon ik mij niet verdedigen. (...) Het mes dat ik bij me had heb ik meteen laten vallen nadat ik gestoken had."

Bij zijn voorgeleiding aan de hulpofficier, eveneens op 8 oktober 2005, heeft verdachte verklaard (pagina 15):

"Ik voelde me in het nauw gedreven en had het mes toevallig in de hand. Ik wilde dat hij van mij afging."

Het hof is, mede op grond van het feit dat verdachte zich ten tijde van het afleggen van deze verklaringen wist te herinneren hoe hij het mes tijdens de worsteling vasthield en dat hij het mes meteen heeft laten vallen nadat hij ermee had gestoken, van oordeel dat verdachte, anders dan hij later heeft verklaard, ten tijde van het gevecht met [slachtoffer 1] zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het mes in zijn hand.

De verdediging heeft ten aanzien van de verklaring afgelegd op 8 oktober 2005 ter terechtzitting van het hof gesteld dat deze niet kan worden opgevat als een weergave van verdachtes gedachten en gevoelens ten tijde van het feit, maar veeleer als een door hem gemaakte reconstructie op basis van de hem op dat moment ter beschikking staande gegevens.

Het hof volgt de verdediging hierin niet. Hierbij is in ogenschouw genomen dat bedoelde verklaring door verdachte kort na het gebeuren is afgelegd, toen zijn herinneringen nog vers waren. Bovendien komt uit de inhoud van de verklaringen niet naar voren dat verdachte op dat moment verklaarde over een door hem gemaakte reconstructie van het gebeuren. Verdachte heeft daarentegen in zijn eerste verklaring, afgelegd op 8 oktober 2005, uitgebreid en gedetailleerd verslag gedaan van de gebeurtenissen die avond.

Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte, door een mes in de rug van [slachtoffer 1] te steken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer van het leven zou kunnen beroven.

Het handelen van verdachte zou het slachtoffer, zonder snel medisch ingrijpen, fataal zijn geworden."

4. Beoordeling van het eerste middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat het onder 1 bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

4.2. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft de raadsman aldaar het volgende aangevoerd:

"Opzet.

Is er sprake geweest van opzettelijk handelen van de kant van cliënt?

Op 8 oktober 2005 te 14.20 uur zou cliënt ten overstaan van de hulpofficier van justitie hebben verklaard (pag. 15):

"Ik voelde me in het nauw gedreven en had het mes toevallig in de hand. Ik wilde hem zeer zeker niet van het leven beroven. Ik wilde dat hij van mij afging."

Heeft cliënt bewust gestoken?

Op 8 oktober 2005 (10.03 uur) zou cliënt onder meer ook verklaard hebben dat hij niet weet hoe het precies is gebeurd... (pag. 19).

Op 10 oktober 2005 te 14.57 uur zou cliënt tegenover de politie onder meer ook hebben verklaard (pag. 26):

"Ik heb het mes toen wel uitgeklapt in mijn hand gehouden, zonder hierbij na te denken."

Toen [slachtoffer 1] bovenop cliënt zat en hem in het gezicht sloeg, werd het cliënt op een gegeven moment zwart voor de ogen (pag. 26, 7 regels van onder).

Cliënt verklaart ook dat hij aanvankelijk dacht dat het bloed op het mes zijn eigen bloed was. Hij denkt nog niet aan letsel bij [slachtoffer 1].

Over het steken door cliënt van [slachtoffer 1] verklaart cliënt (pag. 27):

"Ik kan me hier niets van herinneren. Ik ben me er niet bewust van dat ik [slachtoffer 1] heb gestoken. Ik heb het idee dat ik [slachtoffer 1] niet met opzet heb gestoken."

Ook verklaart cliënt dat hij nooit de intentie had om iemand te verwonden en dat het van hem geen bewuste handeling was.

Op pag. 28 verklaart cliënt onder meer nog:

"Ik had geen idee dat ik dit mes nog steeds in mijn hand had."

En, op pag. 36 (sprekend over na de worsteling):

"Ik besefte toen nog niet dat ik [slachtoffer 1] had gestoken."

In een recent aanvullend p.v. van 26 juni jl. vindt op verzoek van de verdediging een nadere uitwerking plaats van het opgenomen verhoor van cliënt op 10 oktober 2005. Op pag. 6 ervan is als vraag van de verbalisanten onder meer neergelegd:

"Heb jij in jouw beleving wel het gevoel gehad dat je gestoken hebt?"

Antwoord van cliënt: "neen".

Uit de verklaringen van cliënt, zoals verwoord op de pagina's 4 en 6 van dat aanvullend p.v., blijkt ook dat het "heel lang" duurde tot het tot cliënt doordrong dat hij kennelijk [slachtoffer 1] verwond had door middel van het mes.

En op pag. 4 van het aanvullende p.v. (4 regels van boven):

"Hij begon gewoon op mij in te slaan als een gek. Ik weet niet meer wat ik dacht op dat moment. Ik denk dat ik niet echt heb nagedacht. (...) Ik ben denk ik gewoon om me heen gaan slaan."

Hierbij komt nog dat cliënt op pag. 5 van dit aanvullende p.v. verklaart dat hij het mes op een gegeven moment kwijt was (na de worsteling). Hij wist niet dat hij dat mes toen kwijt was. Cliënt verklaart daarop:

"Nee daar was ik helemaal niet mee bezig en ook naar op zoek eigenlijk."

Een dergelijke verklaring past toch niet bij iemand die bewust stak?!

Vermeldenswaard is ook dat [betrokkene 4], verklarend over de fase kort na de worsteling, niet stelt dat [verdachte] sprak over het feit dat hij iemand zou hebben gestoken.

De rechtbank in eerste aanleg in de onderhavige zaak kent veel betekenis toe aan de verklaringen van cliënt zoals afgelegd bij de politie op 8 oktober 2005. Die verklaringen werden niet op dvd of video opgenomen.

Uit de nadere uitwerking van de verklaring van cliënt van 23 november 2005 (aanvullend p.v. d.d. 2 augustus 2006) blijkt dat cliënt alstoen terugkwam op zijn verklaring van 8 oktober 2005 in die zin dat hij stelt dat er toen door hem was "geredeneerd achteraf" (pag. 4 van dat aanvullend p.v., 10 regels van boven).

In de verklaring van cliënt van 23 november 2005 die aan het dossier was toegevoegd, stond dit niet vermeld. Pas bij de uitwerking van het opgenomen verhoor kwam dit naar voren.

Opmerking verdient ook nog dat de hulpofficier van justitie op 8 oktober 2005 constateert dat cliënt een "warrige indruk" maakte (pag. 73).

Voorts besteed ik nog enige aandacht aan de medische gegevens met betrekking tot het letsel, opgelopen door aangever [slachtoffer 1].

De aard van het letsel behoeft naar mijn mening - anders dan door de rechtbank in eerste aanleg overwogen - niet tot de conclusie te leiden dat cliënt wel doelbewust en met kracht een steekbeweging moet hebben uitgevoerd. Dat letsel kan ook veroorzaakt zijn door cliënt die [slachtoffer 1] ter verdediging sloeg, waarbij hij zich er niet (meer) van bewust was dat hij nog een mes in z'n hand had.

Wij deden voorts inmiddels aan het dossier toevoegen een brief van Westerweel Intermediair (Medische Adviseurs) van 15 augustus jl.

Er worden vraagtekens geplaatst bij die medische gegevens, na vergelijking van de geneeskundige verklaring (pag. 88) en de brief van drs. Markou van 23-01-2006.

- 1 of meerdere steekverwondingen?

- Is er een tussenribslagader geraakt?

- Wat was de bron van het bloedverlies?

- Hoe diep was de verwonding in de linker long?

Opmerking verdient ook dat in het geneeskundig informatieformulier van 9 oktober 2005 is aangekruist dat er geen vermoeden bestaat met betrekking tot inwendig bloedverlies en uitwendig waarneembaar letsel. Deze bevindingen bevreemden.

Al met al verklaart cliënt duidelijk dat hij nooit de intentie heeft gehad om [slachtoffer 1] te doden of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

Is er sprake van voorwaardelijk opzet? Naar mijn mening niet.

In de rechtspraak worden steeds meer grenzen gesteld aan de toepassing van voorwaardelijk opzet. Ik verwijs onder meer naar:

- Hoge Raad 25-03-2003, NJ 2003, 552.

- Hof Den Bosch 29-11-2005, NJ Feitenrechtspraak Strafzaken 2006, 5.

Voor voorwaardelijk opzet zijn in zijn algemeenheid 3 elementen van belang:

- Het kenniselement.

(Het bewustzijn van verdachte van de mogelijkheid dat een bepaald gevolg zal intreden).

- Het risico-element.

(De kans of mogelijkheid dat dit gevolg daadwerkelijk zal intreden, welke kans of mogelijkheid minst genomen aanmerkelijk moet zijn).

- Het wilselement.

(De vorenbedoelde kans of mogelijkheid dient door verdachte willens en wetens te zijn aanvaard).

Gelet op het eerder al door mij betoogde is in deze zaak geen sprake van voorwaardelijk opzet, met name zijn het kennis- en wilselement niet aanwezig.

Recentelijk wees de Hoge Raad nog een arrest op 20 juni 2006, Nederlands Juristenblad 25 augustus 2006, pag. 1648, rechtspraak nr. 1295.

Tot het bewijs in die zaak was onder meer ook gebezigd de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende: "Ik dacht toen nergens aan. Ik heb toen niet aan [...] gedacht."

De Hoge Raad oordeelt dat die verklaring voor het bewezenverklaarde opzet niet redengevend kan zijn.

Conclusie: vrijspraak van het ten laste gelegde nu het "opzet" niet te bewijzen valt."

4.3. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van [slachtoffer 1] - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, LJN AE9049, NJ 2003, 552).

4.4. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de verdachte door het met het mes toebrengen van een diepe steekwond in de rug van [slachtoffer 1] zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven. Tegen de achtergrond van 's Hofs vaststellingen - zoals vervat in de hiervoor onder 3 weergegeven bewijsmiddelen en de overwegingen ten aanzien van de bewezenverklaring - geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte, die zich in het nauw gedreven voelde en wilde dat [slachtoffer 1] van hem afging, zich ervan bewust moet zijn geweest dat hij ten tijde van het gevecht met [slachtoffer 1] het opengeklapte mes in zijn hand had en daarmee, zoals hij kort na het gebeuren toen de herinneringen nog vers waren tegenover de politie heeft verklaard, [slachtoffer 1] - klaarblijkelijk met kracht - heeft gestoken onder in zijn rug. Aan de begrijpelijkheid van dit oordeel kan niet afdoen het mede tot het bewijs gebezigde onderdeel van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij pas in het bushokje besefte dat hij [slachtoffer 1] had gestoken. Die enkele verklaring - waarmee, naar het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft aangenomen, de verdachte tot uitdrukking heeft gebracht dat hij pas achteraf ten volle begreep wat hij had gedaan - sluit immers in de gegeven omstandigheden niet uit dat de verdachte voordien, op het moment dat hij [slachtoffer 1] met kracht een diepe steekwond in de rug toebracht, zich van dat steken bewust is geweest en de mogelijk fatale gevolgen daarvan bewust heeft aanvaard.

4.5. Het middel faalt.

5. Beoordeling van het tweede middel

5.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het namens de verdachte gedane beroep op noodweer ten onrechte, althans op onjuiste en/of ontoereikende gronden heeft verworpen.

5.2. Het bestreden arrest houdt, ten aanzien van het in het middel bedoelde verweer, het volgende in:

"De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, daar verdachte heeft gehandeld uit noodweer.

Voor de behandeling van het verweer gaat het hof uit van de feiten en omstandigheden zoals hierboven reeds zijn weergegeven.

Uit deze toedracht blijkt in de eerste plaats dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes eigen lijf door [slachtoffer 1]. De gedragingen van [slachtoffer 1] leverden een feitelijke aantasting op, waartegen verdachte zich mocht verdedigen.

Verdachte was door de gedragingen van [slachtoffer 1] ter val gekomen en hij lag op de grond, terwijl [slachtoffer 1] boven op hem zat. [Slachtoffer 1] heeft verdachte daarop meermalen in het gezicht geslagen/gestompt.

Het hof is echter, gelet op de aard van de aanval, te weten het slaan met de blote hand dan wel vuist, van oordeel dat het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dit heeft aangewend in die situatie disproportioneel was. Door het mes te hanteren zoals bewezenverklaard heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte niet minder vergaande middelen ter beschikking stonden dan gebruikmaking van het mes. Zo had verdachte bijvoorbeeld het mes uit zijn handen kunnen laten vallen en zich aldus met de blote hand tegen de aanval kunnen verdedigen.

Het hof verwerpt mitsdien het beroep op noodweer."

5.3. Het oordeel van het Hof dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat de verdachte door het gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dat heeft aangewend de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat - naar het Hof blijkens de hiervoor onder 5.2 weergegeven overweging en op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld - de verdachte zich tegen de aanval heeft verdedigd door met kracht een diepe steekwond in de rug van het slachtoffer toe te brengen als gevolg waarvan het slachtoffer verwondingen heeft opgelopen die fataal zouden zijn geweest als het slachtoffer niet tijdig medisch was behandeld, terwijl de aanval op de verdachte bestond uit het slaan met de blote hand dan wel vuist.

5.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

6. Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

7. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

7.1. De stukken van het geding houden in dat de verdachte op 8 oktober 2005 in verzekering is gesteld en nadien in voorlopige hechtenis heeft verbleven totdat deze op 17 juli 2006 is geschorst.

7.2. Het Hof heeft nagelaten het in art. 27, eerste lid, Sr bepaalde in acht te nemen. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.

8. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de onder 7 vermelde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.

9. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis art. 27, eerste lid, Sr toe te passen;

beveelt dat op de opgelegde straf in mindering zal worden gebracht de tijd welke de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 8 april 2008.