Home

Hoge Raad, 05-02-2008, BC2913, 03153/06 P

Hoge Raad, 05-02-2008, BC2913, 03153/06 P

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 februari 2008
Datum publicatie
5 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC2913
Formele relaties
Zaaknummer
03153/06 P
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 359, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 511e

Inhoudsindicatie

Profijtontneming en art. 359.2 Sv. De HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AB3200 over de motiveringsverplichting t.a.v een verweer over aftrekposten. Deze motiveringsverplichting moet thans geacht worden te berusten op art. 359.2 Sv, dat ex art. 511e Sv van overeenkomstige toepassing is op de behandeling van een ontnemingsvordering. ’s Hofs oordeel dat hetgeen de raadsman van betrokkene t.t.z. heeft verklaard geen onderbouwd standpunt i.d.z.v. art. 359.2 Sv is, is onjuist, noch onbegrijpelijk.

Uitspraak

5 februari 2008

Strafkamer

nr. 03153/06 P

SM/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 april 2006, nummer 20/000292-05, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:

[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te Breda van 7 december 2004 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.410,-.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met terug- of verwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht.

3. Beoordeling van het derde middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof - in strijd met de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv - heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van een ter terechtzitting in hoger beroep namens de betrokkene onderbouwd uitdrukkelijk standpunt.

3.2. Blijkens de toelichting op het middel wordt gedoeld op het betoog van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2006, voor zover inhoudende:

"Anders dan de advocaat-generaal, ben ik van mening dat de aanschafkosten van het wapen wel in mindering moeten worden gebracht op de opbrengst van de overvallen. Ook in fiscalibus mogen die kosten worden afgetrokken. (...)"

3.3. Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen slechts de kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. De wetgever heeft de rechter grote vrijheid gelaten of en zo ja, in welke mate hij rekening wil houden met zodanige kosten. De beslissing daaromtrent behoeft in het algemeen geen motivering. Indien evenwel namens de veroordeelde gemotiveerd en met specificatie van de desbetreffende posten het verweer is gevoerd dat bepaalde kosten bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dienen te worden afgetrokken, zal de rechter bij verwerping van het verweer in zijn uitspraak gemotiveerd tot uitdrukking behoren te brengen hetzij dat de gestelde kosten niet kunnen gelden als kosten die in directe relatie staan tot het delict, hetzij dat zij wel als zodanig kunnen gelden maar dat zij - al dan niet gedeeltelijk - voor rekening van de veroordeelde dienen te blijven (vgl. HR 30 oktober 2001, LJN AB3200, NJ 2002, 124).

3.4. Deze motiveringsverplichting moet thans geacht worden te berusten op art. 359, tweede lid, Sv, welke bepaling ingevolge art. 511e Sv van overeenkomstige toepassing is op de behandeling van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.5. Het Hof heeft hetgeen de raadsman van de betrokkene ter terechtzitting heeft verklaard kennelijk niet opgevat als een onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

3.6. Het middel faalt.

4. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 5 februari 2008.

Mr. De Hullu is buiten staat dit arrest te ondertekenen.