Hoge Raad, 05-02-2008, BB4103, 02569/06
Hoge Raad, 05-02-2008, BB4103, 02569/06
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 februari 2008
- Datum publicatie
- 5 februari 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BB4103
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BB4103
- Zaaknummer
- 02569/06
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. 359.2 Sv. De HR herhaalt relevant overwegingen uit HR LJN AO5061, HR LJN AV8527 en HR LJN AY9130. Het Hof heeft het requisitoir van de AG bij het Hof kennelijk opgevat als behelzende het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat en o.g.v. welk bewijsmateriaal het onder 1 tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. Het Hof is afgeweken van dit standpunt en heeft tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel het wettige bewijs ontbreekt t.a.v. het opzet van verdachte op het onttrekken van X aan politie en/of justitie a.b.i. art. 189.1 Sr. Gelet op de vrije selectie en waardering van het bewijsmateriaal door de rechter en tegen de achtergrond van hetgeen door de AG bij het Hof in het requisitoir is aangevoerd, was het Hof niet gehouden dat oordeel nader te motiveren.
Uitspraak
5 februari 2008
Strafkamer
nr. 02569/06
LBS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 mei 2006, nummer 23/002895-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 20 april 2004 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd", 3. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" en 4. "de voortgezette handeling van bedreiging met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen en bedreiging met zware mishandeling” veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Mr. G.C. Haverkate heeft, naar de Hoge Raad begrijpt in zijn hoedanigheid van plaatsvervangend Advocaat-Generaal bij het Hof, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van het opzet van de verdachte op het onttrekken van [betrokkene 1] aan politie en/of justitie.
3.2. Aan de verdachte is bij in eerste aanleg gewijzigde inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 30 april 2002 in de gemeente Hoorn opzettelijk een persoon, te weten [betrokkene 1], die schuldig was aan of vervolgd werd terzake van het misdrijf doodslag (artikel 287 Wetboek van Strafrecht), althans een poging daartoe, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, immers heeft verdachte
- direct nadat die [betrokkene 1] in het café "[A]" een man, te weten [slachtoffer 1], met een vuurwapen in het hoofd had geschoten, die [betrokkene 1] weggeduwd richting de uitgang van het café en/of (vervolgens) die [betrokkene 1] beetgepakt door zijn arm om de nek, althans het bovenlijf van die [betrokkene 1] te slaan, en/of vervolgens
- die [betrokkene 1], door de mensenmenigte die zich op dat moment in dat café bevond, uit dat café meegetrokken en/of weggevoerd en/of weggeleid en/of weggeduwd (terwijl hij, verdachte, het hoofd en/of het gezicht van die [betrokkene 1] omlaag heeft gedrukt en/of gehouden), en/of vervolgens
- die [betrokkene 1] vanaf dat café meegetrokken en/of weggevoerd en/of weggeleid en/of weggebracht (lopend en/of met een auto) naar een, voor de politie, onbekende bestemming."
3.3. Op de terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2006 heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof het woord gevoerd overeenkomstig haar op schrift gestelde en aldaar overgelegde requisitoir. Dat requisitoir houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"3. Feit 1: 189 Sr
a. Juridisch kader
[Verdachte] wordt verweten dat hij op Koninginnedag 30 april 2003 in Hoorn behulpzaam is geweest om [betrokkene 1] te laten ontkomen aan de nasporing of aanhouding van de politie dan wel hem te verbergen. Dit delict is beschreven onder artikel 189 sr en wordt ook wel aangeduid als begunstiging. Daarmee is beoogd de hulp bij het dwarsbomen van activiteiten van politie en justitie om misdrijven op te lossen en de dader in handen te krijgen, strafbaar te stellen.
Het betreft anders dan bij medeplichtigheid, hulp nadat het delict is begaan (ex post) en moet gaan om hulp die niet van tevoren is afgesproken (HR NJ 1988, 835).
De (voorwaardelijke) opzet heeft betrekking op alle bestanddelen van het delict: vereist is dat de dader willens en wetens de kwade kans aanvaard dat degene die hij helpt schuldig is aan of wordt vervolgd terzake van enig misdrijf.
De dader moet de bedoeling hebben om nasporingen van politie en justitie te bemoeilijken. Van oogmerk is bijvoorbeeld sprake als "zijn handelen, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebrengt dat sporen van het misdrijf zouden verdwijnen" HR NJ 1998, 610.
b. Feitelijke invulling.
Het was een gezellige Koninginnedag geweest en met een bandje in het café [A] en een groot aantal mensen, die soms al een behoorlijk aantal glazen alcohol in [A] of in andere kroegen hadden gedronken, zat de stemming er goed in, zo blijkt uit een groot aantal getuigenverklaringen. Uit het verbaal blijkt dat er in totaal zo’n 156 getuigen zijn gehoord in deze zaak (map 1 hoofddossier).
Om 22.43 uur (pg 157 map 1 verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 mei 2002) krijgt de politie Hoorn een melding dat er geschoten is in [A]. De eerste verbalisanten zijn al snel ter plaatse (zo ook verklaring [getuige 1] op 8 mei 2002 pg 300 map 8), de eigenaresse zou de politie hebben gebeld (zie [getuige 1] pg 300) en zorgen er voor dat het ambulancepersoneel zijn werk kan doen en dat de plaats delict ontruimd en verzekerd wordt. Van de aanwezige personen worden de personalia opgenomen. De eerste aandacht gaat uiteraard uit naar het slachtoffer.
Opmerkelijk is dat ondanks het feit dat de politie al heel snel ter plaatse was en de plaats delict heeft afgezet, de huls van het wapen en het wapen zelf waarmee geschoten is, nimmer gevonden zijn, ondanks de diverse speuracties van de politie, zelfs in het water. Ook andere technische sporen (kruitdelen etc) ontbreken. De enige technische aanwijzing, de kogel, is gevonden in het hoofd van het slachtoffer.
Nog opmerkelijker is dat al vrij snel na de schietpartij een aantal getuigen, die blijkens hun verklaring zeer dicht in de omgeving van het slachtoffer en [betrokkene 1] gestaan hebben, aangegeven helemaal niets gezien te hebben van de schietpartij of niets willen verklaren (ik noem: [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] (vgl bv map 1 pg 167 pv van bevindingen)). Sommigen gaan in hun ontkenning zover dat zij zelfs ontkennen [betrokkene 1] in [A] gezien te hebben.
Angst blijkt een oorzaak voor het niet verklaren, als ook het gegeven dat Hoorn als gemeente en meer in het bijzonder de mensen die in [A] kwamen een zeer gesloten club blijken te zijn.
Dit heeft er toe geleid dat het de politie veel moeite heeft gekost te onderzoeken wat er zich precies op Koninginnedag in [A] en tevoren in cafe [B] heeft afgespeeld. Sommige personen zijn meerdere malen gehoord, op het politiebureau of bij hen thuis, maar ook bij de rc en ter zitting. Enkele getuigen werden aangehouden terzake van meineed ([getuige 3] en [getuige 9]) en getuige [getuige 10] is enige tijd gegijzeld geweest. Ook werden verschillende taps gebruikt om voorafgaand en na afloop van de verhoren te volgen wat de betreffende getuigen over de telefoon vertelden. Daaruit bleek dat velen onderling contact hadden, er in een enkel geval waarschuwingen kwamen om vooral niets of zo weinig mogelijk te verklaren en ook van de zijde van [betrokkene 1] uitingen tegenover getuigen werden gedaan die als bedreigingen kunnen worden opgevat ([getuige 11], [getuige 12], hand op de schouder etc(...)).
Ik kom later in het requisitoir op het herinneringsvermogen van enkele getuigen en de betrouwbaarheid van hun verklaring, uitgebreid terug.
Een en ander is te meer bijzonder omdat reeds kort na het schietincident de naam van [betrokkene 1] in en buiten het café genoemd werd als dader, zelfs in andere horecagelegenheden zoals [C] (zie verklaring [getuige 13], map 6 pg 35; [getuige 14], map 6 pg 44; [getuige 15], methodiekenpv 22 t/m 39 pg 496). Dit wordt nog eens extra ondersteund door het feit dat [getuige 11] onmiddellijk na het schieten aan verbalisant [verbalisant 2] een briefje geeft met daarop de naam van verdachte als degene die zou hebben geschoten (pv van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. I mei 2002 en 23 mei 2002 (map 1 pg 199-200) en verklaring [getuige 11] bij de politie op 22 mei 2002 map getuigen I t/m M pg 543 en 548 ev., 577 ev). Zij heeft ook tegenover anderen in [C] ([betrokkene 2] en [betrokkene 3]) verteld dat zij gezien heeft dat [betrokkene 1] de Marokkaanse man heeft doodgeschoten. Hoewel reeds vrij snel na de schietpartij, de verdenking in de richting van [betrokkene 1] wees, hebben politie en justitie ervoor gekozen eerst te trachten ook andere mogelijke verdachten te onderzoeken (dus geen tunnelvisie aan de dag gelegd, verre van dat) en zoveel mogelijk concreet bewijsmateriaal te verzamelen. De verwachting dat hij zich op zijn zwijgrecht zou beroepen en zelf geen medewerking zou verlenen aan het onderzoek, is uitgekomen. De verdenking en de vervolgingen bestonden reeds vanaf het begin onmiddellijk na het schot en de roep dat iemand neergeschoten was.
De opsporing en vervolging werden ernstig bemoeilijkt door het feit dat [betrokkene 1] al heel snel uit het café verdwenen bleek te zijn - dit betreft de verdenking richting [verdachte] dat zulks door zijn toedoen is geschied -, er geen wapen (meer) werd aangetroffen en ook ander technisch bewijs op de schutter niet kon worden getraceerd.
Ik kom nu aan de feitelijke onderbouwing van de diverse bestanddelen van art 189 Sr.
Het bestanddeel: schuldig is kan inmiddels eenvoudig worden bewezen door het aan de processtukken toegevoegde onherroepelijke arrest van het Hof in de zaak [betrokkene 1] van 18 december 2003, waaruit blijkt dat [betrokkene 1] schuldig is aan doodslag. De HR heeft in NJ 1964, 411 uitgemaakt met een beroep op de strekking van het artikel (tw men mag het recht niet in zijn loop belemmeren) dat onder iemand die schuldig is aan enig misdrijf ook valt iemand die enig misdrijf heeft begaan.
Ook vervolgd kan worden bewezen nu er niet per se een bevel door justitie tegen de vermoedelijk schuldige behoeft te zijn uitgevaardigd: het is voldoende dat er feitelijk nagespoord wordt of vervolgd wordt (aant. 4 op art 189 Wetboek van Strafrecht). In het geval de vluchteling schuldig is zonder nog vervolgd te worden is voorwaardelijk opzet aangewezen voor het bewijs van de opzet van de dader.
Voor het bewijs van de wetenschap (of had moeten weten) bij [verdachte] dat er een gerede kans bestond op nasporing of aanhouding van [betrokkene 1] terzake toen nog (poging tot) doodslag geldt het navolgende:
Het bewijs kan worden gebaseerd op verklaringen van getuigen en gedragingen van [verdachte], waaruit blijkt dat [verdachte] gehoord heeft dat er werd geschoten, [betrokkene 1] in de nabijheid van de plaats waar werd geschoten heeft gezien en onmiddellijk daarna hem bij de arm heeft meegenomen het café uit. Ik verwijs naar de verklaringen die officier van justitie De Haas heeft gebruikt in zijn schriftelijk requisitoir op pagina 3 en 4.
Feit van algemene bekendheid is dat bij een schietpartij als deze in een druk café de zekerheid bestaat dat de politie gewaarschuwd zal worden en snel daarna ter plaatse zal zijn.
Dat was ook zo, blijkt uit het relaas van politie (pg 157 map I verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 mei 2002).
Ook circuleerde al heel snel de naam van de mogelijke schutter, te weten [betrokkene 1].
c.
Daarnaast is het zo dat de meeste getuigen verklaren een schot te hebben gehoord of op een andere manier hebben gemerkt dat er iets bijzonders gebeurde, terwijl [verdachte] stelt niks gemerkt te hebben...:
- Getuige [getuige 16] (p. 23): heeft een schot gehoord en zag dat [verdachte] direct op het schot in actie kwam.
- Getuige [getuige 11] (p. 24) : Stond bij de jukebox en ziet op een gegeven moment allemaal mensen naar buiten 'vliegen'. Ze dacht dat deze mensen aan het vechten waren.
- Getuige [getuige 9] (p. 29): Stond in café en hoorde een knal. Verklaart dat iedereen om haar heen stil bleef staan en een groep van 10 of 20 mensen naar de uitgang liepen.
- Getuige [getuige 11] (p. 30): Zat op het biljart en hoorde een knal alsof een champagnefles werd ontkurkt. Toen ze opkeek zag ze een rookpluim.
- Getuige [getuige 17] (p. 35) in haar eerste verklaringen bij de politie: Zat op het biljart naast [getuige 11]. Zij heeft verklaard alle handelingen van [betrokkene 1] en [verdachte] gezien te hebben. Nadat geschoten was (het klonk als een pof, een ballonnetje dat knapte) zou er volgens haar eerst niets gebeurd zijn. Alleen [verdachte] en [betrokkene 1] liepen richting uitgang.
Ook uit de handelingen van verdachte zelf kan worden afgeleid dat [verdachte] wist of in ieder geval had moeten weten dat [betrokkene 1] een misdrijf had gepleegd en daarom vervolgd/gezocht zou worden. Uit verklaringen (zie de verklaringen onder punt 3) blijkt dat [verdachte] direct na het schot op [betrokkene 1] is afgelopen en hem vervolgens dwingend naar buiten, en weg van het café, heeft (be)geleid. Zelf verklaart hij, zonder gedag te hebben gezegd, bij zijn gesprekspartners te zijn weggelopen, hetgeen op zich al vreemd is. Dit duidt er m.i. op dat kennelijk haast geboden was - kennelijk wist of besefte [verdachte] dat [betrokkene 1] gezocht zou worden als hij hem niet snel naar een andere plaats zou begeleiden. Hierop heeft hij hulp geboden.
Tevens kan nog worden gewezen op hetgeen de OvJ in zijn requisitoir aanhaalt te weten dat het schietincident plaats vindt in een openbare gelegenheid waar zich veel mensen bevinden die [betrokkene 1] van naam en gezicht kennen. [Verdachte] had kort voor de schietpartij nog aan de bar met [betrokkene 1] gesproken, kent hem goed (verklaring [getuige 18] 17 oktober 2002 pg 249- 255) en reageert volgens [getuige 18] meteen op het moment dat hij het schot hoort.
[Getuige 18] verklaart bovendien dat er door de hele zaak werd geroepen dat er wordt geschoten. Dat moet verdachte [verdachte] dus ook hebben gehoord. [Verdachte] liep direct na de knal weg naar de ruimte tussen het biljart en de stamtafel. Uit de tekening op pagina 256 blijkt dat het slachtoffer vlak achter het biljart was gevallen.
[Verdachte] was door zijn taak als uitsmijter om de zaak in de gaten te houden (verklaring partner [getuige 19] 2-5-2002 pg 141 map 8, die mede uitbater van het café is) en nu ook juist extra gemotiveerd om goed op te letten. Het is dan ook uiterst onwaarschijnlijk dat hij het schot niet gehoord zou hebben, laat staan meteen gehandeld zou hebben.
[Getuige 20] verklaart ook dat ze meteen na het schot [betrokkene 1] en [verdachte] dichtbij het slachtoffer heeft zien staan ordner 11 pg 16 (G136 G140) en ziet later buiten beiden richting Hoofdtoren lopen.
[Getuige 21] geeft ook aan dat hij [betrokkene 1] en [verdachte] de deur uit zag lopen; hij zag die koppen van hen de deur uit rennen en ze de tent in versnelde vorm verlieten (3 verhoor dd 10 oktober 2002).
d. Feitelijke hulp in het ontkomen aan nasporing of aanhouding.
In het requisitoir staat een opsomming van de feitelijke gedragingen van [verdachte] waaruit blijkt dat hij [betrokkene 1] hielp om te ontkomen aan aanhouding (pg 3).
Ik vraag in het bijzonder aandacht voor de volgende verklaringen:
1. Verklaring [getuige 17] bij RC in de zaak
[Betrokkene 1] (p.35 ev.):
(...) Ik weet niet of [betrokkene 1] op het hoofd van de man richtte toen hij schoot. Het volgende moment keek ik op en zag [betrokkene 1] weglopen in de richting van de deur. Ook zag ik dat [verdachte] uit de richting van de bar kwam lopen en [betrokkene 1] voor zich uit duwde. [Betrokkene 4] die bij het biljart stond kreeg een duw van [verdachte]. (p.36)
(...) [Verdachte] kwam in beeld toen [betrokkene 1] zich omdraaide om weg te lopen. [Betrokkene 1] was toen al op de terugweg naar de deur. [Verdachte] gaf hem een duw. (p.38)
(...) [Betrokkene 1] was al aan het einde van het biljart of nog verder in de richting van de deur. [Verdachte] gaf [betrokkene 1] een duw in z’n rug naar buiten. Zij renden niet. Het was gewoon lopend. (p.40)
2. Verklaring [getuige 17] bij Rb Alkmaar op 6 april 2004 (p.3)
(...) Ik zag dat [verdachte] [betrokkene 1] naar voren duwde. Ik dacht dat [verdachte] in het oranje was gekleed en [betrokkene 1] in het zwart. Ik zag dat [verdachte] [betrokkene 1] tegen zijn rug duwde. Ik zag dat [verdachte] hem echt duwde. (...) Ik weet zeker dat [verdachte] [betrokkene 1] naar de uitgang duwde, dat staat nog op mijn netvlies.
(...) [Verdachte] zorgde wel dat [betrokkene 1] weg kon komen anders hadden ze [betrokkene 4] niet omver hoeven duwen.
(...) [Verdachte] liep na het schieten op [betrokkene 1] af en niet naar de uitgang. [Verdachte] en [betrokkene 1] liepen achter elkaar naar de uitgang toe. Ik heb [verdachte] [betrokkene 1] een duw zien geven.
3. Verklaring [getuige 17] bij Hof Adam inz [betrokkene 1] op 17, 24 en 26 juni 2003
(...) [Betrokkene 1] is kleiner dan [verdachte]. De langste van de twee, [verdachte], duwde de kortere, dus [betrokkene 1], voor zich uit naar de uitgang. Dat weet ik zeker. [Betrokkene 4] stond in de weg en werd door [betrokkene 1] opzij geduwd. (p.7 PV ttz)
(..) Ik heb gezien dat hij ([betrokkene 1]) met [verdachte] en [getuige 10] heeft gepraat. (p.10 PV ttz)
4. Verklaring [betrokkene 1] Bij Rb Alkmaar op 6 april 2004 (p.6)
(...) Direct na de knal wilde ik meteen naar de deur en zag ik daar [verdachte]. Het was stervensdruk in het café, iedereen wilde naar buiten. Ik heb in het tumult niet gezien wat [verdachte] bij die deur deed. (...) Het kan best zijn dat [verdachte] in het tumult een arm om mij heen geslagen heeft.
5. PV van bevindingen (p.22 ev.) [getuige 22] d.d. 30-8-2002 (map 1 pg 215)
Verklaring van [getuige 16] (afgenomen vlak na het schietincident, [getuige 16] bevond zich ten tijde van het incident in het café)
[Getuige 16] verklaart dat zij had gezien dat (...) de dader gelijk na het schietincident door een man met een rode trui werd vastgegrepen en het café uit werd getrokken. Later die avond stormt een man met een oranje trui, [verdachte] genaamd, het café binnen en kijkt in de richting van de plek waar het slachtoffer van de schietpartij had gelegen.
6. Verklaring [getuige 1] bij RC in de zaak [betrokkene 1]
(....) Toen ik mij omdraaide om terug te lopen zag ik [verdachte] met een onbekende man voor [A] lopen in de richting van een aantal auto's die verderop geparkeerd stonden. (...) Die persoon werd door [verdachte] onder de arm van [verdachte] gehouden en op deze wijze trok [verdachte] die persoon mee. Ik heb hen niet in een auto zien stappen. Wel herinner ik mij dat een van de auto's wegreed.
(...) Toen ik [verdachte] zag met zijn arm om de nek van die onbekende persoon zag ik dat hij die persoon meevoerde. Zo kwam dat op mij over. Hij sleurde hem mee en had hem goed vast om zijn nek. Dat was opvallend en ik vond dat raar.(...) Ik weet 100% zeker dat het [verdachte] was.
7. Verklaring [getuige 1] bij Rb Alkmaar op 6 april 2004 (p.7)
(...) Er ging een hele mensenmassa naar buiten na die knal. (...) Ik heb [verdachte] naar buiten zien lopen. Ik weet niet meer wat hij aan had. Hij ging met iemand anders naar buiten. Hij liep voor mij uit naar buiten. De andere man liep ook voor mij uit naar buiten. [Verdachte] had die man onder zijn arm mee. (...) Ik heb alleen [verdachte] weg zien lopen met iemand onder zijn arm. Ik zag dat buiten. Niet in de kroeg. Zij gingen rechtsaf en wij gingen linksaf. (...) Ik zag [verdachte] en die andere persoon lopen in de richting van auto's die bij de Hoofdtoren geparkeerd stonden.
(...) Ze liepen gestaag weg. Hij had hem goed vast om zijn nek. Ik heb [verdachte] op de Veermanskade iemand zien meenemen onder zijn arm in de richting van de Hoofdtoren.
8. Verklaring [getuige 23] bij Hof Adam inz [betrokkene 1] (p.33)
(...) In de week na 2 mei 2002 sprak ik [getuige 17]. Zij zei weinig, maar zij was emotioneel. Ik vroeg haar of er iets aan de hand was. [Getuige 17] vertelde mij dat zij had gezien dat het slachtoffer van de schietpartij in café [A] na de knal een stap achteruit deed.
9. Verklaring verdachte bij Rb Alkmaar op 6 april 2004 (p.8 + 14 ev)
Ik zal gerust mijn arm om [betrokkene 1] hebben gehad.
(..) Ik ben samen met [betrokkene 1] het café uitgelopen. Hij was ook rustig. Ik was me nergens van bewust.
(...) Voordat ik wegliep uit het café was ik samen met [getuige 18] en een meisje in gesprek. Ik weet niet meer of ik ze gedag heb gezegd.
10. Verklaring [getuige 9] bij politie (p.29)
(...) Ik zag toen dat de man in die rode trui zijn arm om een man heen had geslagen en die man naar buiten bracht.
11. Verklaring [getuige 9] bij Rb Alkmaar op 6 april 2004 (p.9)
Ik heb niet gezien dat [verdachte] specifiek iemand beet had. Hij wilde de bezoekers van het café als het ware allemaal naar buiten hebben. Ik heb gezien dat hij iemand met zijn linkerarm vast had. Ik weet niet of dat specifiek één man is geweest.
12. PV van bevindingen verbalisant [verbalisant 3] (pg 68ev ordner 11 en 238- 252 map 1) omtrent doorrijden na aanrijding op de Keern enkele minuten na de schietpartij (22.55 uur) waarbij getuige [getuige 24] (verklaring 18-9-2002) het kenteken van een auto van [verdachte] (witte Ford Courier [AA-00-BB]) opneemt en in die auto 2 personen ziet zitten, de auto van [verdachte] inderdaad later schade blijkt te hebben en ook CIE info bevestigt dat [verdachte] [betrokkene 1] met zijn witte auto heeft weggebracht. Volgens de bestuurder van de aangereden auto deed de bestuurder van de witte auto na de aanrijding zijn lichten uit en ging er als een haas vandoor.
e. Bedoeling om opsporing te bemoeilijken.
Ook hier kan worden verwezen naar een feit van algemene bekendheid dat het wegduwen van de schutter bij de plaats des misdrijfs geen ander doel kan hebben dan de opsporing naar een mogelijke dader en sporen als het wapen, kruitsporen ed. te bemoeilijken en verdachte aan het zicht van de politie te onttrekken.
Anders dan in het requisitoir van de officier van justitie wordt gesteld kan niet worden bewezen dat [verdachte] [betrokkene 1] heeft getracht te verbergen. Ook is niet bewijsbaar dat [verdachte] het gezicht van [betrokkene 1] heeft proberen te verbergen terwijl hij hem naar buiten begeleidt. Uit de verschillende getuigenverklaringen blijkt echter ondubbelzinnig dat [verdachte] [betrokkene 1] met grote haast en wellicht tegen diens zin mee naar buiten trok: bij zijn arm, om zijn nek, voortduwend, meeslepend.
Ik vind het verhaal van [verdachte] ongeloofwaardig voor zover hij verklaart [betrokkene 1] toevallig bij de deur te hebben ontmoet. Als dat al zo zou zijn dan is het merkwaardig dat is gezien dat [verdachte] [betrokkene 1], direct na het schietincident, voortduwde richting de deur. Ook buiten het café wordt door verschillende mensen gezien dat [verdachte] [betrokkene 1] meetrok. (en dat [verdachte] hier eigenlijk mee bevorderde dat [betrokkene 1] de plaats van het delict snel zou verlaten).
Er kan vanuit worden gegaan dat ook [verdachte], ondanks zijn ontkennende verklaring hieromtrent, het schot heeft gehoord of vervolgens de rookpluim heeft gezien (hierop reageerde hij kennelijk ook direct). Ik wijs in dat verband op de verklaring van [getuige 18], die ik nader nog zal uitwerken. Het lijkt me stug dat praktisch alle getuigen het schot wel hebben gehoord en dat nu juist de persoon die het snelst en het heftigst reageert en een rol heeft in het café als ordebewaker/uitsmijter, niets zou hebben gehoord. Daarenboven was [verdachte] als partner van een van de eigenaressen van [A] nu juist die avond ook belast met toezicht op het een en ander. Dit brengt mee dat bij enig incident van enige importantie hij zal moeten ingrijpen. En dat doet hij ook, zij het op een in mijn ogen strafbare wijze.
Opvallend is dat ook [verdachte] niet gewoon met [betrokkene 1] naar buiten loopt maar hem duwt en meetrekt, met zijn hoofd onder zijn arm geklemd, hetgeen niet goed te rijmen is met toevallig elkaar tegenkomen bij uitgang en dan gezamenlijk weggaan, maar veeleer met de zorg [betrokkene 1] zo snel mogelijk in veiligheid te brengen, dat wil zeggen uit de klauwen van politie en justitie te houden. Getuigen [getuige 1] spreekt zelfs bij de politie (pg 301 map 8) en de rc (21-11-2002) over meesleuren.
Nog een andere bijzonderheid die de wetenschap en de bedoeling van [verdachte] om [betrokkene 1] uit handen van politie en justitie te houden onderstreept, is het feit dat [verdachte] vervolgens rond 23.00 uur op 30 april 2002 weer met veel bombarie terugkeert in het café, onmiddellijk informeert hoe het met het slachtoffer is en meteen kijkt naar de plaats van de schietpartij waar het slachtoffer op de grond is gevallen. (verhoor [verdachte] pg 51 verklaring 9 oktober 2002 + map 8 pv van [getuige 25] en [getuige 26] dd 1 mei 2002 pg 30).
g. betrouwbaarheid getuigen
Van belang zijn de getuigenverklaring van [getuige 17] d.d. 27 september 2002 (6.3) en haar verklaring afgelegd bij de rc op 4 oktober 2002, waar zij met zoveel woorden verklaart gezien te hebben dat [betrokkene 1] met zijn rechterarm een vuurwapen trok en zij zag dat hij dit oprichtte in de richting van het slachtoffer. Daarna hoorde zij "pok" en zag de donkere man achteruit stappen. Hij knalde met zijn kop tegen de deurstijl en daarna viel hij met een klap achterover. Zij ziet tevens dat [verdachte] [betrokkene 1] met zijn hand een duw gaf richting de uitgang. Ze zag dat [betrokkene 1] [betrokkene 4] omver duwde.
[getuige 1] (6.15) en zijn vriendin [getuige 20] (6.16) bevestigen dat [betrokkene 1] en [verdachte] het café zo snel mogen ontvluchtten en in hun haast enkele mensen onder de voet liepen ([betrokkene 4]). Ook in hun verklaringen op 26 juni 2003 bij het Hof bevestigen zij dit duidelijk en zonder voorbehoud.
Voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 17] is relevant dat veel van de door haar gegeven details over de plaats waar zij zelf (biljart), [betrokkene 1], het slachtoffer en anderen dicht in hun omgeving zich bevonden, wordt ondersteund door vele getuigen als in de bewijsmiddelen aangegeven, maar in de eerste plaats door hun eigen consistentie.
[Getuige 17] heeft vanaf het begin aangegeven het schieten te hebben gezien. Zij heeft vanaf het begin gesproken over het feit dat zij zag dat [verdachte] [betrokkene 1] naar de uitgang duwde.
Door haar angst voor de verdachte en zijn omgeving en het zich realiseren dat hun verklaring tot boosheid en onbegrip in hun directe omgeving kon leiden wilde zij niet verdachte volledig belasten. Deze "beïnvloeding" van getuigen uit angst voor verdachte is helaas vaker voorgekomen. Ik verwijs ook naar getuige [getuige 11] mbt de schietpartij.
Dat doet aan hun eerdere verklaringen en de bewijswaarde die daaraan kan worden toegekend niet af.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van [getuige 17] wijs ik op de overwegingen van het Hof in de zaak tegen [betrokkene 1] waarbij met zo veel woorden is aangegeven dat overweging 6 dat de getuige [getuige 17] ter zitting bij het Hof een uiterst betrouwbare indruk heeft gemaakt en beslist en gedetailleerd met betrekking tot het tenlastegelegde heeft verklaard, terwijl de verklaringen van haar op essentiële onderdelen consistent zijn en bevestigd worden door andere getuigen.
Er is niet aannemelijk geworden in de zaak [betrokkene 1] dat de politie ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend op getuigen onder wie op [getuige 17].
Ik betuig nogmaals mijn grote bewondering voor het feit dat [getuige 17] zich zo sterk heeft getoond om ondanks deze geweldige druk en spanning van de zitting in de zaak [betrokkene 1] maar ook wederom bij de rechtbank in de zaak [verdachte], toch uitgebreid te verklaren.
Het geeft maar weer eens aan dat wij, magistraten en beoefenaars van het recht, niet te licht moeten denken over het afleggen van een (belastende) getuigenverklaring in een grote strafzaak waarin de verdachte ontkent en een sfeer van bedreiging en geweld om zich heen heeft verzameld. Dat geldt voor de zaak [betrokkene 1], maar eveneens als afgeleide voor de zaak [verdachte].
Verdachte is vrijgesproken van feit 1 omdat niet bewezen kan worden dat verdachte [verdachte] wist dan wel moest hebben geweten dat [betrokkene 1] zojuist iemand had neergeschoten.
In het bovenstaande heb ik al aangegeven dat ik van mening ben dat er wel vanuit kan worden gegaan dat [verdachte] dit wel wist in verband met:
1. De omstandigheden waaronder het incident zich voordeed.
2. Het feit dat praktisch alle getuigen hebben verklaard een schot/knal/pof gehoord te hebben en nu juist verdachte degene en de enige is geweest die heel duidelijk actie heeft ondernomen na de knal.
3. Het handelen van verdachte waaruit bleek dat hij zich gerealiseerd moet hebben dat [betrokkene 1] geschoten had en daarbij iemand geraakt had en dat ertoe diende te leiden dat [betrokkene 1] niet door de politie terzake zou worden aangehouden.
Ik vorder dan ook dat u feit 1 bewezen verklaart op grond als aangegeven."
3.4. Het Hof heeft de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit vrijgesproken en de vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Het hof acht de lezing van de verdachte met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde gebeurtenissen voor wat betreft het niet horen van het schot en het begeleiden van [betrokkene 1] uit het café volstrekt onaannemelijk. Desalniettemin ontbreekt het wettig bewijs dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, in het bijzonder ten aanzien van het opzet op het onttrekken van [betrokkene 1] aan politie en/of justitie, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken."
3.5. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. In cassatie kan niet worden onderzocht of de feitenrechter die de verdachte op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijgesproken, terecht tot dat oordeel is gekomen.
Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde heeft te gelden in het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. De nadere motivering van de vrijspraak maakt de gegeven beslissing niet onbegrijpelijk doordat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet op grond van een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5061, NJ 2004, 480).
Art. 359, tweede lid, Sv, zoals die bepaling luidt sedert 1 januari 2005, heeft daarin geen wijziging gebracht. Ook thans is de selectie en waardering van het beschikbare feitenmateriaal aan de feitenrechter voorbehouden, ook indien de feitenrechter tot een vrijspraak komt. Wel brengt die bepaling mee dat de feitenrechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien het openbaar ministerie ter zake van de bewijsvoering een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen (vgl. HR 13 juni 2006, LJN AV8527). Die motiveringsplicht gaat echter niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.4 onder d).
3.6. Het Hof heeft het requisitoir van de Advocaat-Generaal bij het Hof kennelijk opgevat als behelzende het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat en op grond van welk bewijsmateriaal het onder 1 tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. Het Hof is afgeweken van dit standpunt en heeft in zijn hiervoor onder 3.4 weergegeven overwegingen tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel het wettige bewijs ontbreekt ten aanzien van het opzet van de verdachte op het onttrekken van [betrokkene 1] aan politie en/of justitie. Gelet op hetgeen onder 3.5 is vooropgesteld omtrent de vrije selectie en waardering van het bewijsmateriaal door de rechter en tegen de achtergrond van hetgeen door de Advocaat-Generaal bij het Hof in het requisitoir is aangevoerd, was het Hof niet gehouden dat oordeel nader te motiveren.
3.7. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 februari 2008.
Mr. Balkema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.