Hoge Raad, 12-06-2007, BA7766, 02112/06 H
Hoge Raad, 12-06-2007, BA7766, 02112/06 H
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 juni 2007
- Datum publicatie
- 19 juli 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BA7766
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2006:AX8688, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 02112/06 H
Inhoudsindicatie
Herziening.
Uitspraak
12 juni 2007
Strafkamer
nr. 02112/06 H
IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juni 2006, nummer 22/007363-05, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de aanvrage verblijvende in de TBS-kliniek "Oostvaarderskliniek" te Amsterdam.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 5 december 2005 - de aanvrager ter zake van 1. "verkrachting" en 2. "bedreiging met zware mishandeling" veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van een jaar, met last tot terbeschikkingstelling en bevel tot verpleging van overheidswege.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 juni 2007.