Home

Hoge Raad, 28-09-2007, BA4910, C06/098HR

Hoge Raad, 28-09-2007, BA4910, C06/098HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 september 2007
Datum publicatie
28 september 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA4910
Formele relaties
Zaaknummer
C06/098HR

Inhoudsindicatie

Onteigeningszaak; vervroegde onteigening met voorschot schadeloosstelling; minnelijk overleg, aanvangstijdstip, maatstaf; kennelijke schrijffout; ontoelaatbare onduidelijkheid over object?

Uitspraak

28 september 2007

Eerste Kamer

Nr. C06/098HR

MK/RM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [Eiser 1],

2. [Eiser 2],

beiden wonende te [woonplaats],

EISERS tot cassatie,

advocaat: mr. C.M.E. Verhaegh,

t e g e n

DE PROVINCIE ZUID-HOLLAND,

zetelende te ’s-Gravenhage,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: M.W. Scheltema.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Provincie.

1. Het geding in feitelijke instanties

De Provincie heeft bij exploot van 7 november 2005 [eiser] c.s. gedagvaard voor de rechtbank te ’s-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, ten behoeve van de aanleg van de N219 in de gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle en Waddinxveen ten name van de Provincie vervroegd uit te spreken de onteigening van de in de dagvaarding omschreven gedeelte ter grootte van 03.00.95 hectare (grondplannummer 001) van de onroerende zaak met de kadastrale aanduiding gemeente Zevenhuizen, sectie [A], nr. [002], waarvan [eiser] c.s. als eigenaren zijn aangewezen en het bedrag van de schadeloosstelling vast te stellen op € 283.397,--.

De rechtbank heeft bij vonnis van 22 februari 2006, kort gezegd, de vervroegde onteigening uitgesproken en het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] c.s. tezamen als eigenaren op € 259.471,-- bepaald.

Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Provincie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de Provincie mede door mr. S.M. Kingma, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.

De advocaat van de Provincie heeft bij brief van 24 mei 2007 op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Bij Koninklijk Besluit van 2 september 2005, nr. 05.003129, is een gedeelte (van 03.00.95 ha) van een aan [eiser] c.s. in eigendom toebehorend perceel, kadastraal bekend gemeente Zevenhuizen, sectie [A], nr. [002], aangewezen ter onteigening ten name van de Provincie ten behoeve van de aanleg van de N219 in de gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle en Waddinxveen.

(ii) Het Koninklijk Besluit is in de Nederlandse Staatscourant van 11 oktober 2005, nr. 197, gepubliceerd en op 27 oktober 2005 door de Provincie bij de griffie van de rechtbank ’s-Gravenhage gedeponeerd.

(iii) De Provincie heeft [eiser] c.s., na een bespreking in of omstreeks september 2004, bij brief van 13 oktober 2004 een eerste aanbod gedaan voor de verwerving van een perceelsgedeelte van 03.31.10 ha en de daardoor ontstane overhoek van 0.09.30 ha, in totaal 03.40.40 ha, voor een koopprijs van € 303.128,-. Bij brief van 12 februari 2005 heeft de Provincie meegedeeld dat door aanpassing van de ontwerptekeningen de oppervlakten van de te verwerven perceelsgedeelten zijn gewijzigd in 3.00.95 ha (tracé) en 0.50.85 ha (overhoek), waarbij het totaal volgens deze brief uitkwam op 3.41.80 ha, waarvoor de Provincie een bedrag van € 304.276,-- aanbood. Later is gebleken dat de grootte van de overhoek in de brief foutief was vermeld: dit moest zijn 0.40.85 ha.

(iv) Overeenkomstig art. 3:11 lid 1 Awb hebben de in art. 63 van de Onteigeningswet (verder: Ow) genoemde stukken van 10 februari 2005 tot en met 15 maart 2005 op de secretarie van voornoemde gemeenten ter inzage gelegen; van deze terinzagelegging is overeenkomstig de wettelijke bepalingen een aankondiging gedaan.

(v) Bij beschikking van 11 augustus 2005 op het verzoek van de Provincie van 5 augustus 2005, strekkende tot vervroegde opneming als bedoeld in art. 54a Ow, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage mr. E. Kouwenhoven tot rechter-commissaris en mr. H.J.M. van Mierlo, ing. P.H. Reinders Folmer en ir. H. Leonard als deskundigen benoemd. De opneming heeft op 8 september 2005 plaatsgehad.

3.2 De Provincie heeft de onteigening van het hiervoor in 3.1 onder (i) vermelde perceel gevorderd met nevenvorderingen als hiervoor in 1 is omschreven. [Eiser] c.s. hebben onder meer als verweer gevoerd dat ten tijde van de tervisielegging op 10 februari 2005 volstrekt onduidelijk was welk gedeelte van hun grond voor onteigening zou worden aangewezen en dat hieruit volgt dat de Kroon het perceelsgedeelte niet in redelijkheid met bekrachtiging van het ontwerpbesluit ter onteigening had kunnen aanwijzen omdat het uiteindelijke onteigeningsplan niet in het vóór de tervisielegging gevoerde minnelijke overleg is betrokken. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en de vervroegde onteigening uitgesproken. De rechtbank heeft daartoe (in rov. 13 en 14) samengevat het volgende overwogen. Met uitzondering van een gedeelte van ongeveer 30 m² dat geen rol meer speelt, moet het aan partijen voldoende duidelijk zijn geweest welk gedeelte van het perceel van [eiser] c.s. zou worden onteigend: een strook op de (uiterste) noordwestzijde van het perceel over de gehele lengte van ongeveer 800 meter. Bij brief van 12 februari 2005 van de Provincie is aangegeven dat voor omlegging van de provinciale weg N219 benodigd is een gedeelte van 03.00.95 hectare waardoor een overhoek zal ontstaan van 00.50.85 ha, in totaal 03.41.80 ha, waarvoor een bedrag wordt geboden van € 304.276,-. Dat eerder is aangegeven dat een gedeelte van 03.31.10 hectare, met een overhoek van 00.09.30 hectare, nodig zou zijn, maakt dit niet anders. De gewijzigde grootte van het te onteigenen perceelsgedeelte houdt verband met aanpassing van de ontwerptekeningen ten aanzien van één van de aanvankelijk ingetekende afwateringssloten en de gewijzigde afwateringsvoorziening. De schrapping van de afwateringssloot heeft plaatsgevonden voordat het desbetreffende bestemmingsplan op 29 april 2004 in procedure is gebracht. Ook al heeft tussen partijen onduidelijkheid bestaan over de grootte van de overhoek, en bestaat deze volgens [eiser] c.s. nog steeds, dan heeft de Provincie nog voldoende getracht het ter onteigening aangewezen perceelsgedeelte in der minne te verkrijgen. Het object van minnelijk overleg was en bleef immers de strook tussen de zuidoostgrens van het werk/bestemmingsplan tot de noordwestelijke kadastrale grens. De Kroon heeft in redelijkheid tot de aanwijzing ter onteigening kunnen besluiten omdat vóór de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden een aanvang is gemaakt met minnelijk overleg en redelijke doch vruchteloze pogingen zijn gedaan hetgeen onteigend moest worden langs minnelijke weg te verkrijgen.

3.3 Het eerste onderdeel van het middel keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het object van het minnelijk overleg tussen partijen steeds duidelijk is geweest en dat de Provincie aan de vereisten van art. 17 Ow heeft voldaan. Volgens het onderdeel is dit oordeel onbegrijpelijk althans niet voldoende gemotiveerd omdat de door de Provincie vóór de tervisielegging op 10 februari 2005 verstrekte gegevens afwijken van die in haar brief van 12 februari 2005 en pas in mei 2005 is gebleken dat de Provincie in plaats van de aanvankelijk genoemde 03.31.10 ha een gedeelte van 03.00.95 ha voor het werk nodig had en de Provincie zelfs tijdens de bij de rechtbank gehouden pleidooien niet duidelijk heeft kunnen maken wat nu precies het object van de onderhandelingen was.

3.4 Het onderdeel faalt. In cassatie is niet bestreden dat het object van het minnelijk overleg steeds is geweest de gehele strook tussen de zuidoostgrens van het werk en de noordwestelijke kadastrale grens. Het feit dat de Provincie aanvankelijk de grootte van deze strook heeft gesteld op 03.40.40 ha en na hermeting nader heeft bepaald op 03.41.80 ha met dienovereenkomstige (geringe) prijsaanpassing van haar aanbod kan niet tot onduidelijkheid hebben geleid omdat het nog steeds dezelfde strook betrof. Weliswaar is in het laatste aanbod het te onteigenen gedeelte van deze strook verkleind van 03.31.30 ha naar 03.00.95 ha, doch op het aanbod als zodanig heeft dit geen invloed gehad omdat als gevolg daarvan de voor dezelfde prijs per m² over te nemen overhoek navenant groter werd. De in de brief van 12 februari 2005 door de Provincie gemaakte schrijffout, die eenvoudig kon worden opgehelderd, kan ook geen ontoelaatbare onduidelijkheid over het object van de onderhandelingen hebben veroorzaakt. Gelet op dit een en ander is het oordeel van de rechtbank geenszins onbegrijpelijk.

3.5 Het tweede onderdeel bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat een serieuze doch vruchteloos gebleken poging is gedaan het te onteigenen perceel in der minne te verwerven. Het onderdeel beroept zich in het bijzonder op het feit dat pas na de tervisielegging aan [eiser] c.s. is meegedeeld hoeveel grond de Provincie exact nodig had voor het werk waarvoor onteigend werd. Vóór de tervisielegging heeft de Provincie aangegeven dat zij voor het werk waarvoor de onteigening is gevorderd minder grond nodig had dan zij aanvankelijk dacht. Het onderdeel acht daarom onbegrijpelijk dat de rechtbank zonder nadere redengeving heeft geoordeeld dat vóór de tervisielegging van de onteigeningsstukken een voldoende doch vruchteloze poging is gedaan het te onteigenen perceelsgedeelte in der minne te verkrijgen.

3.6 Ook dit onderdeel is tevergeefs voorgesteld. De rechtbank heeft immers, in cassatie onbestreden, tot uitgangspunt genomen dat vóór de tervisielegging van de onteigeningsbescheiden een aanvang moet zijn gemaakt met het minnelijk overleg, doch niet geoordeeld dat dit overleg dan ook moet zijn afgerond. In cassatie staat vast dat het minnelijk overleg in het onderhavige geval voor de tervisielegging is gestart. De rechtbank heeft voorts overwogen dat voldoende is dat sprake is geweest van een redelijk doch vruchteloos overleg en heeft geoordeeld dat ook hiervan in dit geval sprake is geweest. Daarbij heeft de rechtbank klaarblijkelijk geoordeeld dat het door haar eerder vermelde overleg in september 2004 en het aanbod bij brief van 13 oktober 2004 serieus zijn geweest, en heeft zij voorts in aanmerking genomen dat op 12 februari 2005 opnieuw een bod is uitgebracht. Dit bod kwam, behoudens een kennelijke schrijffout, wat de inhoud ervan betreft vrijwel geheel overeen met het aanbod van 13 oktober 2004 en het kwam geheel overeen met de latere vordering tot onteigening. [Eiser] c.s. hebben in cassatie de stelling dat het bod van de Provincie jegens hen onredelijk zou zijn niet verder toegelicht dan met een verwijzing naar de onduidelijkheid over de grootte van het object waarop het bod betrekking zou hebben, welk standpunt hiervoor al is verworpen. Het oordeel van de rechtbank dat redelijk doch vruchteloos overleg heeft plaatsgevonden tussen partijen is, ook in aanmerking genomen dat de brief van 12 februari 2005 pas (twee dagen) na de tervisielegging is verstuurd, in het licht van het hierover door partijen gevoerde debat niet onbegrijpelijk en ook niet onvoldoende gemotiveerd.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Provincie begroot op € 367,34. aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 september 2007.