Home

Hoge Raad, 03-07-2007, BA3128, 01775/06

Hoge Raad, 03-07-2007, BA3128, 01775/06

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 juli 2007
Datum publicatie
5 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA3128
Formele relaties
Zaaknummer
01775/06

Inhoudsindicatie

Strafmotivering. De overwegingen van het Hof moeten worden begrepen dat het Hof, in navolging van de Pr, van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. De strafmotivering voldoet daarom aan de o.g.v. art. 359.5 en 359.6 Sv te stellen eisen.

Uitspraak

3 juli 2007

Strafkamer

nr. 01775/06

ZK/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 februari 2006, nummer 23/004351-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 28 juli 2005 - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen ten aanzien van de strafoplegging, en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende heeft gemotiveerd.

3.2. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak de oplegging van de hiervoor onder 1 vermelde straf als volgt gemotiveerd:

"9. Opgelegde straffen

Het hof:

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

(...)

Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het feit, mede gelet op de persoon van de verdachte, zijn draagkracht en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren, verkopen en verstrekken van cocaïne en hij heeft een bepaalde hoeveelheid cocaïne aanwezig gehad.

Het gebruik van cocaïne gaat veelal gepaard met andere vormen van criminaliteit. Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitieel Documentatieregister van 21 juni 2005 blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van delicten van de Opiumwet is veroordeeld.

Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierboven vermelde straf passend en geboden."

3.3. De overwegingen van het Hof moeten aldus worden begrepen dat het Hof, in navolging van de Politierechter, van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. De strafmotivering voldoet daarom aan de op grond van art. 359, vijfde en zesde lid, Sv te stellen eisen.

3.4. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 juli 2007.