Home

Hoge Raad, 01-06-2007, BA1526, R06/038HR

Hoge Raad, 01-06-2007, BA1526, R06/038HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 juni 2007
Datum publicatie
1 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA1526
Formele relaties
Zaaknummer
R06/038HR

Inhoudsindicatie

Arubaanse zaak; familierecht. Geschil tussen voormalige echtelieden over partneralimentatie na echtscheiding wegens overspel; limitering alimentatieverplichting, toepasselijkheid art. 1:157 lid 4-6 BWA, strekking van art. 25 Landsverordening overgangsbepalingen Nieuw BW; cassatie, beroep op de voet van art. 4 Cassatieregeling ontvankelijk onder sinds 1 augustus 2005 geldend recht wegens onmiddellijke werking art. 429n lid 2 RvA; aan een Borgersbrief te stellen eisen.

Uitspraak

1 juni 2007

Eerste Kamer

Nr. R06/038HR

RM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De man],

wonende te Aruba,

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. K.T.B. Salomons,

t e g e n

[De vrouw],

wonende te Aruba,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. J. Brandt.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 6 augustus 2004 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van Aruba ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot dat gerecht en verzocht verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - te veroordelen tot betaling van een bijdrage in haar levensonderhoud van Afl. 2.500,-- per maand.

De man heeft de vordering bestreden.

Het gerecht heeft bij beschikking van 12 mei 2005 de man veroordeeld met ingang van 1 mei 2005 aan de vrouw een bedrag van Afl. 1.250,-- te voldoen ten titel van levensonderhoud.

Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof.

Bij beschikking van 20 december 2005 heeft het hof de beschikking van het gerecht bevestigd, met dien verstande dat in de veroordeling na "Afl. 1.250" wordt ingevoegd "per maand".

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De vrouw heeft bij verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn cassatieberoep dan wel tot verwerping daarvan.

De man heeft gereageerd op de conclusie tot niet-ontvankelijkheid.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de beschikking van het hof en tot afwijzing van het inleidend verzoek van de vrouw.

De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 22 maart 2007 op die conclusie gereageerd.

De reactie van de advocaat van de man bij brief van 28 maart 2007 is niet een reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal maar op de brief van de advocaat van de wederpartij, zodat de Hoge Raad daarop gelet op art. 44 lid 3 Rv. geen acht zal slaan.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De vrouw heeft aangevoerd dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat op de procedure voor het hof nog het oude Arubaanse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing was en ingevolge art. 711i lid 1 RvA (oud) de appeltermijn in zaken betreffende levensonderhoud drie weken bedroeg, zodat het cassatieverzoekschrift ingevolge art. 4 Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba binnen een termijn van negen weken moest worden ingediend, hetgeen evenwel niet is gebeurd nu de man zijn cassatieverzoekschrift eerst bijna twaalf weken na de bestreden beschikking heeft ingediend.

Dit betoog treft geen doel. De bestreden beschikking van het hof is uitgesproken op 20 december 2005. Op dat moment was reeds - met ingang van 1 augustus 2005 - het nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba van kracht. Blijkens de gegevens vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4 is het overgangsrecht betreffende dit nieuwe wetboek, dat is neergelegd in een ontwerp-landsverordening, weliswaar bij de Staten ingediend maar nog niet vastgesteld en in werking getreden. Volgens art. IX lid 1 van deze ontwerp-landsverordening is - kort gezegd - ten aanzien de mogelijkheid van en de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel tegen een rechterlijke beslissing die na het tijdstip van inwerkingtreden van het nieuwe wetboek is tot stand gekomen, dat nieuwe wetboek van toepassing. Dit stemt overeen met het algemene overgangsrechtelijke uitgangspunt van onmiddellijke werking van het nieuwe recht. Gelet op een en ander moet ook in de onderhavige situatie de in art. 4 Cassatieregeling bedoelde "termijn voor het hoger beroep", die mede bepalend is voor de termijn voor het beroep in cassatie, bepaald worden met inachtneming van het sedert 1 augustus 2005 geldende recht. Ingevolge art. 429n lid 2 RvA moet het hoger beroep inzake een alimentatiebeschikking worden ingesteld binnen zes weken vanaf de dag van de uitspraak. Dit brengt mee dat de termijn voor het cassatieberoep drie maanden bedraagt, zodat de man het cassatieverzoekschrift tijdig heeft ingediend.

4. Beoordeling van het middel

4.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Partijen zijn op 20 november 1969 met elkaar gehuwd. Bij vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 29 januari 1992 is op vordering van de man tussen partijen echtscheiding uitgesproken. De man had aan de echtscheidingsvordering ten grondslag gelegd dat de vrouw tijdens het huwelijk overspel had gepleegd. Het vonnis is op 20 mei 1992 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand

(ii) De vrouw heeft gedurende lange tijd, sinds 1986, in Nederland gewoond en is in augustus 2004 teruggekeerd naar Aruba. Zij heeft in de periode vóór augustus 2004 niet om toekenning van een bijdrage in haar levensonderhoud verzocht.

(iii) In het onderhavige geding heeft de vrouw bij verzoekschrift van 6 augustus 2004 het gerecht verzocht de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage in haar levensonderhoud van Afl. 2.500,-- per maand. Het gerecht heeft dit verzoek toegewezen met ingang van 1 mei 2005. Het hof heeft de beschikking van het gerecht bevestigd.

4.2 Het middel, dat twee onderdelen bevat, is gericht tegen rov. 2.2 van de bestreden beschikking, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:

"De man voert aan dat de vrouw thans geen recht meer heeft op alimentatie omdat de echtscheiding op 20 mei 1992 is ingeschreven, waardoor er meer dan 12 jaren na de echtscheiding verstreken waren ten tijde van het indienen van het inleidend verzoekschrift op 6 augustus 2004. Ingevolge artikel 1:157 lid 4 BW was, aldus de man, de verplichting tot levensonderhoud toen al geëindigd.

De vrouw heeft daar terecht tegen ingebracht dat, nu de echtscheiding is uitgesproken vóór de inwerkingtreding van het huidig Burgerlijk Wetboek, ingevolge artikel 24 van de Landsverordening Overgangsbepalingen Nieuw BW, op de vraag of de man verplicht is levensonderhoud aan de vrouw te verschaffen, het oude Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Nu daarin de duur van de alimentatieverplichting niet gelimiteerd was, gaat het Hof aan deze stelling van de man voorbij. Mede gelet op die expliciete overgangsbepaling is er voor analogische toepassing van de reeds per 1 juli 1994 in werking getreden Nederlandse wet tot limitering van de alimentatieverplichting geen plaats. De man heeft zich verder nog beroepen op verjaring, maar van verjaring van toekomstige alimentatieverplichtingen kan geen sprake zijn."

4.3 Onderdeel 1 van het middel betoogt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het beroep van de man op art. 1:157 lid 4 BWA - waarin is bepaald dat de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaar na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand - met verwijzing naar art. 24 Landsverordening Overgangsbepalingen Nieuw BW te verwerpen. Volgens het onderdeel ziet deze overgangsregeling slechts op situaties waarin onder het oude recht reeds een alimentatie was toegekend, althans niet op situaties waarin pas na meer dan twaalf jaar voor het eerst levensonderhoud wordt gevorderd.

Het onderdeel faalt. De limitering van de alimentatieverplichting is geregeld in art. 1:157 lid 4-6 BWA en deze regeling is als onderdeel van het nieuwe Burgerlijk Wetboek van Aruba op 1 januari 2002 in werking getreden. Ingevolge art. 25 van de Landsverordening overgangsbepalingen Nieuw BW is art. 1:157 lid 4-6 BWA slechts van toepassing op de uitkeringen tot levensonderhoud ter zake van de ontbinding door echtscheiding van huwelijken die na het inwerkingtreden van die leden zijn voltrokken. Deze overgangsregel is blijkens de in onderdeel 3.8 van de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven wetsgeschiedenis ingegeven door de wens om de nieuwe regeling omtrent de limitering van alimentatieverplichtingen slechts geleidelijk in te voeren aangezien de sociale voorzieningen in Aruba niet het niveau van die in Nederland hebben, en daarom is in art. 25 bepaald dat de nieuwe regeling slechts zal gelden voor nieuwe (na 1 januari 2002 voltrokken) huwelijken die door echtscheiding worden ontbonden. Gelet op deze overgangsregel heeft het hof, nu het huwelijk van partijen reeds in 1969 was voltrokken, derhalve terecht beslist dat art. 1:157 lid 4 BWA niet van toepassing is.

4.4 Onderdeel 2 is in zoverre terecht voorgesteld dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het heeft miskend dat het verzoek van de vrouw tot toekenning van een bijdrage in haar levensonderhoud beoordeeld moest worden met inachtneming van het hier - ingevolge art. 24 Landsverordening Overgangsbepalingen Nieuw BW - toepasselijke art. 274 BWA (oud), volgens hetwelk alleen de echtgenoot op wiens verzoek de echtscheiding is uitgesproken, tegenover de ander aanspraak kan maken op alimentatie.

4.5 De uitspraak van het hof kan niet in stand blijven. Het hof zal het verzoek van de vrouw opnieuw moeten beoordelen met inachtneming van art. 274 BWA (oud).

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 20 december 2005;

verwijst de zaak naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 1 juni 2007.