Home

Hoge Raad, 23-02-2007, AZ6220, R05/124HR

Hoge Raad, 23-02-2007, AZ6220, R05/124HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 februari 2007
Datum publicatie
23 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ6220
Formele relaties
Zaaknummer
R05/124HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 271

Inhoudsindicatie

Arubaanse zaak; procesrecht. Hoger beroep, tijdige indiening van memorie van grieven?, termijn van art. 271 (oud) Rv. Aruba, betekenis griffiestempel appelakte, onbegrijpelijk oordeel; omvang toetsing in hoger beroep, kennisneming van pleitnotitie bij ontbreken van grieven.

Uitspraak

23 februari 2007

Eerste Kamer

Nr. R05/124HR

MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Verzoeker],

wonende te Venezuela,

VERZOEKER tot cassatie,

advocaten: mrs. R.S. Meijer en B.T.M. van der Wiel,

t e g e n

[Verweerder],

wonende in Aruba,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 1 oktober 2003 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van Aruba ingekomen verzoekschrift op verkorte termijn heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot dat gerecht en verzocht verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van Afl. 36.046,60, te vermeerderen met rente en incassokosten. Voorts heeft [verzoeker] verzocht het door hem gelegde conservatoire derdenbeslag van waarde te verklaren.

[Verweerder] heeft de vordering bestreden.

Het gerecht heeft bij vonnis van 16 juni 2004 de vordering afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Bij vonnis van 21 juni 2005 heeft het hof het vonnis van het gerecht bevestigd.

Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] is in cassatie niet verschenen.

De zaak is voor [verzoeker] toegelicht door zijn advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en terugwijzing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Namens [verzoeker] heeft mr. C.W.T. Nordemann als advocaat op Curaçao (Willemstad) op 13 juli 2004 per fax bij de griffie van het gerecht een op die datum gedagtekende akte van hoger beroep ingediend, met vermelding in de bijgaande brief: "Per koerier zal ook het origineel van de akte aan U worden toegezonden".

(ii) Het origineel van voormelde akte heeft mr. Nordemann op 14 juli 2004 per koerier aan het gerecht gezonden.

(iii) Het stempel van de griffier van het gerecht op het originele exemplaar van deze akte vermeldt dat het is ingediend "op heden, 13 juli 2004"; dit stempel is niet door of namens de griffier ondertekend. Dit exemplaar is voorzien van de volgende handgeschreven kanttekeningen: onder het daarop aangebrachte plakzegel van 2,50 Nederlands-Antilliaanse guldens is geschreven: "N.B." en naast de aanhef van de akte: "domiciliekeuze".

(iv) Op deze akte is een - kennelijk - van een griffiemedewerker afkomstig memobriefje geplakt, gedateerd

"16-7-'04", dat als bericht vermeldt:

"mr. Nordemann. gesproken zal kantoor mr. Wever vragen om te occuperen en extra zegels af te geven.

Domiciliekeuze!"

(v) In het griffiedossier van het hof bevindt zich een tweede originele akte van hoger beroep, gedateerd op 13 juli 2004 en voorzien van twee plakzegels van in totaal 8,-- Arubaanse florins, waarin [verzoeker] tevens woonplaats heeft gekozen ten kantore van mr. R.M. Wever als zijn advocaat op Aruba die, daartoe door [verzoeker] gemachtigd, de akte heeft ondertekend en ingediend. Het hier wel door de griffier ondertekende stempel vermeldt dat de akte ter griffie van het gerecht is ingediend "op heden, 13 juli 2004".

(vi) Namens [verzoeker] is door mr. Wever een op 13 augustus 2004 gedateerde en door hem ondertekende memorie van grieven met twee producties, blijkens het daarop aangebrachte stempel op 16 augustus 2004, ter griffie van het gerecht ingediend.

Deze memorie wordt als volgt ingeleid:

"Appellant heeft op 16 juli 2004 door middel van een bij het Gerecht (...) ingediende akte van appel hoger beroep ingesteld van het vonnis van het Gerecht de dato 16 juni 2004 (...) en is daarmee tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen."

(vii) De memorie van grieven is samen met de hiervoor in (v) vermelde akte van hoger beroep op 2 september 2004 aan [verweerder] betekend.

(viii) In zijn memorie van antwoord heeft [verweerder] enkel inhoudelijk gereageerd op de door [verzoeker] in zijn memorie opgenomen grief.

(ix) Blijkens het op de hiervoor in (v) vermelde akte van hoger beroep aangebrachte stempel zijn de stukken van het geding - op de voet van art. 276 (oud) Rv. Aruba - ter griffie van het hof op 29 november 2004 ingekomen. Het daarbij overgelegde uittreksel uit de in het register gehouden aantekening van beroep vermeldt dat de akte van hoger beroep is ingediend op 13 juli 2004 en de memorie van grieven op 16 augustus 2004.

(x) Op de uiteindelijk voor pleidooi bepaalde dag (22 maart 2005) hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities met producties overgelegd; mr. Wever heeft de pleitnotitie van mr. Nordemann ondertekend.

(xi) Na een aktewisseling uitlating producties hebben partijen vonnis gevraagd.

3.2 In zijn bestreden vonnis heeft het hof vastgesteld dat [verzoeker] in hoger beroep is gekomen door indiening ter griffie van het gerecht van "een akte van appèl op 13 juli 2004" en op 16 augustus 2004 een memorie van grieven met producties bij de griffie heeft ingediend (rov. 1.2). Onder het hier toepasselijke, vóór 1 augustus 2005 geldende, recht overwoog het hof onder het hoofd

'De beoordeling' vervolgens:

"3.1. De memorie van grieven is, gelet op de in artikel 271 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba genoemde termijn, te laat ingediend. Het gaat om een termijn die volgens de Arubaanse wet in geen geval mag worden overschreden (HR 8 december 1995, NJ 1996, 273 Senior v. Caribbean Insurance Agencies). Op de te laat ingediende memorie van grieven en de daaraan gehechte producties kan derhalve geen acht worden geslagen.

3.2. Aangezien het Hof ambtshalve geen bedenkingen heeft tegen de bij het bestreden vonnis gegeven beslissingen, zal dit worden bevestigd. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal appellant in de kosten daarvan worden veroordeeld."

Hiertegen komt het middel in twee onderdelen met rechts- en motiveringsklachten op.

3.3.1 Onderdeel I is gericht tegen de vaststelling van het hof in rov. 1.2 dat [verzoeker] in hoger beroep is gekomen door indiening van een akte van appel bij de griffie van het gerecht op 13 juli 2004 en tegen zijn gevolgtrekking in rov. 3.1 dat de, op 16 augustus 2004 ingediende, memorie van grieven te laat is. Betoogd wordt, kort weergegeven, dat deze beslissing onjuist althans in het licht van de gang van zaken onbegrijpelijk is nu uit de - hiervoor in 3.1 onder (iv) vermelde - door de griffie gemaakte aantekening van 16 juli 2004 op de per fax ingediende akte van 13 juli 2004 en een, in het middel aangehaalde en bij de schriftelijke toelichting overgelegde, e-mail van mr. Nordemann aan mr. Wever van 16 juli 2004, niet anders kan worden afgeleid dan dat de - hiervoor in 3.1 onder (v) vermelde - door mr. Wever ondertekende akte van hoger beroep, niettegenstaande de in het griffiestempel ingevulde datum, pas is ingediend op 16 juli 2004 zodat de memorie van grieven is ingediend binnen de door de in art. 271 (oud) Rv. Aruba gestelde termijn en het hof dus had behoren acht te slaan op die memorie en de daaraan gehechte producties.

3.3.2 Bij de beoordeling van deze klachten dient tot uitgangspunt dat het hof in rov. 2 van zijn vonnis - in cassatie onbestreden - heeft vastgesteld dat het hoger beroep op de juiste wijze en tijdig is ingesteld zodat [verzoeker] daarin kon worden ontvangen. Daarnaast wordt het volgende vooropgesteld. Uit het hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde memobriefje kan worden afgeleid dat de griffiemedewerker op 16 juli 2004 mr. Nordemann naar aanleiding van de door hem ingediende akte van appel in een telefoongesprek erop heeft gewezen dat deze akte niet met de juiste (Arubaanse) plakzegels was gezegeld en bovendien een domiciliekeuze op Aruba moest vermelden.

In het licht van de omstandigheden dat de door mr. Wever ingediende en als de gemachtigde van [verzoeker] op Aruba ondertekende akte van hoger beroep die domiciliekeuze bevat en - gezien het daarop aangebrachte griffiestempel van het hof - is voorzien van de vereiste zegels, alsmede dat laatstgenoemde akte van hoger beroep na vorenbedoeld telefoongesprek van 16 juli 2004 ter griffie van het gerecht zal zijn ingediend, is 's hofs vaststelling dat de akte van hoger beroep is ingediend op 13 juli 2004 onbegrijpelijk. Hierbij wordt voorts in aanmerking genomen dat de memorie van grieven vermeldt dat [verzoeker] op "16 juli 2004" door middel van een bij het gerecht ingediende akte van appel hoger beroep had ingesteld van het vonnis van 16 juni 2004 en dat in de memorie van antwoord van [verweerder] geen bezwaar tegen die vermelding, noch tegen de betekening aan hem van de memorie van grieven is gemaakt.

Bij het uitgangspunt dat [verzoeker] de akte van hoger beroep op 16 juli 2004 ter griffie van het gerecht heeft doen indienen, is 's hofs oordeel (in rov. 3.1 in verbinding met rov. 1.2) dat de op 16 augustus 2004 ingediende memorie van grieven niet binnen de in art. 271 - in verbinding met art. 18a - (oud) Rv. Aruba voorgeschreven termijn is ingediend en dat daarom op die memorie en de daaraan gehechte producties geen acht kon worden geslagen, evenzeer onbegrijpelijk. De motiveringsklacht van onderdeel I slaagt derhalve.

3.4.1 Onderdeel II richt een rechts- en motiveringsklacht tegen de beslissing in rov. 3.2 tot bevestiging van het bestreden vonnis op de grond dat het hof ambtshalve geen bedenkingen had tegen de bij het vonnis gegeven beslissingen. Betoogd wordt, kort samengevat, dat het hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op de in rov. 1.4 vermelde pleitnotitie (met producties) van de zijde van [verzoeker], althans zijn vonnis onvoldoende heeft gemotiveerd indien het hof de inhoud van deze pleitnotitie wel bij zijn oordeel heeft betrokken.

3.4.2 Ook dit onderdeel slaagt. Indien het hof van oordeel is geweest dat de - hiervoor in 3.1 onder (x) vermelde - door mr. Wever ondertekende pleitnotitie niet in de beoordeling mocht worden betrokken omdat [verzoeker] moest worden geacht niet een memorie van grieven te hebben ingediend, gelet op de door het hof eerder vastgestelde termijnoverschrijding, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Door het hoger beroep was de zaak in beginsel in volle omvang aan het oordeel van het hof als appelrechter onderworpen en diende het hof, ook bij gebreke van een memorie van grieven, in zijn beoordeling te betrekken hetgeen [verzoeker] bij gelegenheid van zijn pleidooi naar voren had gebracht om door hem in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren toe te lichten, te verbeteren en aan te vullen, waarbij het hof rekening mocht houden met door [verzoeker] nieuw aangevoerde feiten die [verweerder] had erkend dan wel in hun rechtsstrijd had aanvaard (vgl. HR 10 november 2000, nr. R99/060, NJ 2001, 301). Indien het hof deze pleitnotitie wel in zijn beoordeling heeft betrokken, is het bestreden oordeel onvoldoende gemotiveerd in het licht van hetgeen van de zijde van [verzoeker] bij pleidooi is aangevoerd.

3.5 Nu [verweerder] de bestreden beslissing niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 21 juli 2005;

verwijst de zaak naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;

reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;

begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [verzoeker] op € 359,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 februari 2007.