Home

Hoge Raad, 20-03-2007, AZ4756, 03541/05

Hoge Raad, 20-03-2007, AZ4756, 03541/05

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanhoudingsverzoek. Het ter terechtzitting in appel door de raadsman gedane aanhoudingsverzoek voor het (doen) ondervragen van getuigen, is een verzoek ex art. 331.1 i.v.m. art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ex art. 415 Sv ook in appel van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken. In het licht hiervan is de afwijzing van het verzoek door het hof - dat niet heeft aangegeven aan de hand van welke maatstaf het het verzoek is afgewezen – ontoereikend gemotiveerd.

Uitspraak

20 maart 2007

Strafkamer

nr. 03541/05

km/JH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 september 2005, nummer 21/001013-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 28 februari 2005 - de verdachte ter zake van verduistering veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Zilver, advocaat te Nieuwegein, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv berustende beslissing als aan de Hoge Raad gepast voorkomt.

3.1. Het middel klaagt over het niet horen van bepaalde getuigen en het gebruik voor het bewijs van door die getuigen afgelegde verklaringen.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op een tijdstip gelegen in de periode van 2 augustus 2003 tot en met 12 juli 2004 in Nederland, opzettelijk een boottrailer, toebehorende aan [benadeelde partij 1], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten in bruikleen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."

3.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]:

"Ik doe aangifte van verduistering. Ik heb een bedrijf in verkoop van onder andere boten. Op zaterdag 2 augustus 2003, kocht een klant genaamd [verdachte] een boot van het type Maxum bij ons. [Verdachte] wilde deze boot kopen, onder die condities dat hij er diezelfde dag nog gebruik van kon maken. Echter had [verdachte] geen trailer. Na wat overleg binnen het bedrijf kon hij van ons een trailer lenen, zodat hij de boot kon vervoeren naar de camping aan de rivier de Lek, waar hij vertoefde. De nieuwe boottrailer zou binnen een week teruggebracht worden. Hij werd echter na die week niet teruggebracht door [verdachte]. Hierop hebben we hem diverse keren gebeld op zijn mobiele telefoon waarin hij diverse keren toezegde de trailer terug te zullen brengen. Echter nu, anderhalve maand later, hebben we de trailer nog steeds niet terug. Er was duidelijk afgesproken dat hij de trailer binnen een week terug zou brengen. Ik heb geen idee waar onze trailer nu is. De trailer betreft een Amerikaanse trailer. Deze is helaas enkel voorzien van een chassisnummer op een sticker. Ik zou de trailer wel gelijk terugkennen."

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]:

"Op woensdag 17 september 2003 heb ik aangifte gedaan van verduistering van een boottrailer vanaf mijn bedrijf. Aanvullend hierop wil ik nog het volgende verklaren. Deze boot is door [verdachte] direct betaald, ik weet nog dat hij een deel contant betaalde en een deel middels de pinautomaat. Ik weet wel dat het was opgedeeld in vijfduizend euro en zevenduizendvijfhonderd euro. Hiermee had hij het volledige aankoopbedrag voor de boot, te weten € 12.500,-, voldaan. Over de werkwijze van mijn bedrijf met betrekking tot het verkopen van een trailer bij een boot kan ik het volgende verklaren. Als er een trailer meeverkocht wordt dan wordt deze trailer op de factuur vermeld. In het geval van [verdachte] is de trailer uitgeleend. Deze staat dan ook niet op de factuur vermeld. Wij lenen wel vaker een trailer uit bij de verkoop van een boot. Dit gaat altijd in goed vertrouwen. Ik schrijf nooit op de factuur dat er een trailer uitgeleend is."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 2]:

"Ik ben samen met mijn man eigenaar van [A], botenshop, gevestigd aan [a-straat 1] te [vestigingsplaats]. Zaterdag 2 augustus 2003 kwam er een man bij ons in de showroom. Ik weet het verhaal nog aardig goed omdat deze man de boot welke hij uitzocht dezelfde dag nog geleverd wilde hebben. Dat maak je niet vaak mee. Ik heb deze man aangesproken, het afhandelend gesprek heeft mijn man gedaan. Tijdens de onderhandelingen heb ik regelmatig bij de mannen gestaan, ik heb ook de koffie verzorgd. De boot werd verkocht zonder trailer. Toch wilde de man graag een trailer mee om de boot te vervoeren. Ik hoorde toen dat mijn man zei dat hij wel een trailer mocht lenen met die voorwaarde dat hij de trailer na het weekend weer terug zou brengen. De man stemde hiermee in. De factuur is toen door mijn man opgemaakt. Op deze factuur staat ook dat alleen de boot is verkocht, niet de trailer. Als wij een boot en trailer beiden verkopen dan wordt zowel de trailer als de boot op de factuur vermeld. Na dat weekend is er veelvuldig telefonisch contact geweest met [verdachte]. [Verdachte] heeft de trailer nooit meer terug gebracht."

d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:

"Op zaterdag 2 augustus 2003 was ik aan het werk bij [A] te [vestigingsplaats]. Die dag was ik bezig met wat onderhoud aan een aantal boten.

[Benadeelde partij 1] kwam naar mij toe. Hij vertelde mij dat de klant de boot had gekocht en vroeg mij die boot tussen door een afleveringsbeurt te geven. Verder vroeg hij me ook de trailer af te stellen. Hiermee bedoelde [benadeelde partij 1] een trailer van het bedrijf. Ik ben vervolgens eerst met de trailer aan de slag gegaan. Ik heb toen de trailer afgesteld voor de boot. Ik vroeg toen nog aan [benadeelde partij 1] hoe ik de trailer af moest stellen. Ik hoorde dat [benadeelde partij 1] zei: "de klant heeft de trailer te leen, maar hij moet er wel een stukje mee rijden, dus de trailer moet goed worden afgesteld", of woorden van gelijke strekking."

e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"In juni 2003, de exacte datum weet ik niet meer, was ik in [vestigingsplaats] bij een botenbedrijf genaamd [A]. Aldaar zagen we een boot waarin we geïnteresseerd waren. Het was een boot van het merk Maxum. Aanvankelijk was deze boot nog niet te koop want de verkoper van het bedrijf was nog in onderhandeling met iemand anders. Enkele dagen later belde ene [benadeelde partij 1], de eigenaar van het bedrijf, me op. Hij vertelde dat de boot gekocht kon worden. De gesprekken met de andere persoon waren afgerond. Ik ben toen alleen teruggegaan. Ik heb toen de boot gekocht voor een bedrag van 12000 of 13000 euro. Ik heb de boot tezamen met de trailer weer verkocht."

3.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"De raadsman verzoekt om aanhouding van de behandeling van de zaak (...) omdat de raadsman getuigen wil doen horen door het hof. Zijn cliënt wil de confrontatie aangaan met de aangever en de door de politie gehoorde getuigen. Cliënt betwist de gedane beweringen en afgelegde verklaringen.

De advocaat-generaal wordt de gelegenheid geboden te reageren op het verzoek van de raadsman en verklaart als volgt -zakelijk weergegeven-: (...)

Het verzoek van de raadsman van verdachte van heden met betrekking tot het doen horen van de getuigen door het hof, is mijns inziens eveneens te laat gedaan. De verdachte had eerder, gelet op de datum van uitreiking van de dagvaarding om te verschijnen in hoger beroep, contact op kunnen nemen met zijn raadsman.

Het horen van de door de raadsman bedoelde getuigen is niet van zodanig wezenlijke betekenis dat de behandeling daarvoor moet worden aangehouden. Ik zie daartoe geen noodzaak.

Het hof onderbreekt de behandeling van de zaak voor beraad.

Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof de zaak niet zal aanhouden voor instructie op de punten waarop dat verlangd wordt. Die wens van verdachte was er al bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg waar verdachte aanwezig was en de wens om daaromtrent getuigen te laten horen heeft verdachte toen ook al uitgesproken. Op 28 februari 2005 heeft verdachte meteen na het instellen van het hoger beroep, de dagvaarding voor de zitting van het hof van heden, in persoon in ontvangst genomen en hij heeft daarna voldoende tijd gehad contact op te nemen met zijn raadsman hetgeen hij heeft verzuimd. Hij heeft evenmin gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zelf tijdig aan te geven dat hij bij zijn verlangen -dat getuigen gehoord zouden moeten worden- bleef. Het hof ziet geen strijd met het EVRM en zal de behandeling voortzetten.

(...)"

3.5. Het ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak voor het (doen) ondervragen van getuigen, is een verzoek in de zin van art. 331, eerste lid, in verbinding met art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken. In het licht hiervan is de hierboven weergegeven afwijzing van het verzoek door het Hof - dat niet heeft aangegeven aan de hand van welke maatstaf het verzoek is afgewezen - ontoereikend gemotiveerd. Voor zover het middel hierover klaagt, is het gegrond.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 maart 2007.