Home

Hoge Raad, 06-02-2007, AZ4752, 03335/05

Hoge Raad, 06-02-2007, AZ4752, 03335/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 februari 2007
Datum publicatie
6 februari 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ4752
Formele relaties
Zaaknummer
03335/05

Inhoudsindicatie

Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Daarnaast geldt dat ingeval het feiten of omstandigheden betreft die zijn vervat in pv’s, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, die stukken ter terechtzitting dienen te zijn voorgelezen of daarvan aldaar de korte inhoud moet zijn medegedeeld (HR NJ 2004, 165). Het hof heeft verzuimd in zijn bewijsoverweging met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel aan te geven waaraan het heeft ontleend dat het i.c. gaat om een olieverfschilderij.

Uitspraak

6 februari 2007

Strafkamer

nr. 03335/05

KM/IC

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 april 2005, nummer 24/001194-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 22 juli 2004 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2 subsidiair "schuldheling" veroordeeld tot 34 dagen gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv berustende beslissing als de Hoge Raad gepast voorkomt.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.

3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 29 februari 2004 tot en met 18 maart 2004, te Groningen, een schilderij voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat schilderij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."

3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:

"Op 29 februari 2004 is er ingebroken in mijn woning te [plaats A]. In de kamer zag ik een lijst van een schilderij. Het doek is eruit gehaald. Het gaat om een schilderij van een herfstlandschap, waarop een rechte weg met een sloot en bomen ernaast is geschilderd."

b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar J.B. Mensen, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"Op 15 maart 2004 toonde ik [getuige 1], wonende te [plaats A], een schilderij waarop een herfstlandschap is afgebeeld. Nadat hij het schilderij had bekeken, verklaarde [getuige 1]:

"Ik herken het door u aan mij getoonde schilderij als mijn eigendom. Dit schilderij is buitgemaakt bij de inbraak in mijn woning op 29 februari 2004."

c. een proces-verbaal opgemaakt door de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als diens relaas:

"In de zaak tegen de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [a-straat 1], heeft mr. A.L. Goederee, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Groningen op 9 en 10 maart 2004 doorzoeking ter inbeslagneming verricht op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Inbeslaggenomen is: zie bijlage."

d. een beslaglijst, voor zover inhoudende:

"Locatie: [a-straat 1] te [woonplaats]

Codering:Voorwerpen:

SSK-11 schilderij (zonder lijst)."

e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren P. Knoops en W. Siebenga, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:

"De goederen die op het woonadres van de verdachte [verdachte] in beslag werden genomen waren:

Een schilderij met herfstreliëf (codering SSK-1)."

f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Ik had aan een Poolse of Russische man tweehonderd euro geleend en als onderpand had ik van hem een schilderij gekregen.

Dit speelde zich af op de automarkt in Marum."

g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"U vraagt mij het schilderij, waarover ik gisteren heb verklaard, te omschrijven. Er staan bomen op het schilderij. Het schilderij had geen lijst en was opgerold in een krant. Ik heb het schilderij twee tot drie weken in mijn bezit gehad."

3.2.3. Het Hof heeft in het verkorte arrest - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - overwogen:

"Overweging met betrekking tot het bewijs.

Het hof acht schuldheling bewezen op grond van de omstandigheden waaronder de verdachte het schilderij heeft verworven: de verdachte heeft - zo beweert hij - op een automarkt in Marum een uit de lijst verwijderd en opgerold schilderij, waarvan de waarde hem volstrekt onbekend was, als onderpand aanvaard voor een lening van tweehonderd euro aan een hem nauwelijks bekende Russische man, waarbij geen afspraken zijn gemaakt over een eventuele terugbetaling op enig moment.

Het hof neemt hierbij voorts in aanmerking dat schilderijen doorgaans niet op een automarkt plegen te worden verhandeld en dat het gaat om een olieverfschilderij en dat een dergelijk schilderij normaliter niet wordt opgerold, aangezien de kans op beschadiging van dat schilderij dan aanmerkelijk is."

3.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging

(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en

(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.

Daarnaast geldt dat ingeval het feiten of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, die stukken ter terechtzitting dienen te zijn voorgelezen of daarvan aldaar de korte inhoud moet zijn medegedeeld (vgl. HR 24 juni 2003, NJ 2004, 165, HR 5 december 2006, LJN A20662).

3.4. Het Hof heeft verzuimd in zijn hiervoor onder 3.2.3 weergegeven overweging met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel aan te geven waaraan het heeft ontleend dat het in de onderhavige zaak gaat om een olieverfschilderij.

3.5. Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 februari 2007.