Home

Hoge Raad, 20-02-2007, AZ3564, 00275/06

Hoge Raad, 20-02-2007, AZ3564, 00275/06

Inhoudsindicatie

Beklag ex art. 552a Sv van (oud)advocaat tegen (herhaalde) inbeslagneming computers met bestanden. Bij klager zijn na overleg met OvJ door FIOD/ECD-rechercheurs, die hem thuis als getuige hoorden, computers in beslag genomen. Bij vs van 22-07-05 heeft de voorzieningenrechter de teruggave van de computers gelast. Deze zijn op 22-07-05 teruggegeven en terstond in aanwezigheid van RC en wnd. Deken opnieuw in beslag genomen. De rb verklaarde het beklag ongegrond. 1. Brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend ex art. 98.2 Sv. 2. Onderzoek aan inbeslaggenomen computers en verschoningsrecht. 3. Rechtmatigheid 2e inbeslagneming. Ad 1. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 1994, 537. De opvatting dat art. 98 Sv inhoudt dat de computers met de daarin opgeslagen computerbestanden ook indien deze voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, onder klager als verschoningsgerechtigde slechts in beslag genomen hadden mogen worden met zijn toestemming, is onjuist. Ad 2.Vzv. het middel de klacht behelst dat niet overgegaan had mogen worden tot inbeslagneming van de gehele computer, maar dat klager in de gelegenheid had moeten worden gesteld om per bestand aan te geven of dit onder zijn verschoningsrecht valt, geldt het volgende. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (HR NJ 1994, 577). Bij een dergelijk onderzoek moet ex art. 125l Sv het verschoningsrecht worden gerespecteerd. De stelling dat bij een dergelijk onderzoek behoudens toestemming van de verschoningsgerechtigde niet mag worden gezocht naar gegevens die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, berust op een onjuiste opvatting omtrent art. 125l Sv. Dergelijke gegevens zijn immers geen object van verschoning (HR NJ 1994, 537). De rb heeft geoordeeld dat de inbeslagneming van de computers zonder schending van klagers verschoningsrecht heeft plaatsgevonden en dat het onderzoek naar de bestanden in de computers dient plaats te hebben en zal plaatshebben op een wijze waarbij bescherming van dit verschoningsrecht wordt gegarandeerd. In dat oordeel ligt besloten dat de rb geen reden heeft gezien het onderzoek op voorhand te beperken tot de bestanden die volgens klager niet onder zijn verschoningsrecht vallen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, in aanmerking genomen dat computerbestanden zich naar hun aard niet eenvoudig lenen voor afzonderlijk onderzoek en de rb voldoende gewaarborgd heeft geacht dat de inbeslaggenomen computers ex art. 125l Sv zullen worden onderzocht op een wijze waarbij het verschoningsrecht van klager niet in het gedrang komt. De rb heeft in haar overwegingen tot uitdrukking gebracht dat het verschoningsrecht niet aan de rechtmatigheid van het beslag in de weg staat, omdat in de gegeven omstandigheden voldoende gewaarborgd is dat het aan de computers te verrichten onderzoek zal plaatsvinden zonder schending van de geheimhoudingsplicht van klager. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. Ad 3. De opvatting dat een eenmaal onrechtmatig geoordeelde inbeslagneming niet door een 2e inbeslagneming op dezelfde voorwerpen kan worden gevolgd, vindt geen steun in het recht. De voorzieningenrechter heeft de inbeslagneming onrechtmatig geacht omdat, kort gezegd, onvoldoende maatregelen waren getroffen om het verschoningsrecht van klager te waarborgen. Omtrent de 2e inbeslagneming heeft de rb blijkens haar overwegingen vastgesteld dat deze plaatsvond o.g.v. art. 94.1 Sv en voorwerpen betrof die daarvoor vatbaar zijn, de RC en de wnd. Deken daarbij aanwezig waren, de RC de inbeslaggenomen computers onder zich heeft gehouden totdat de rb een beslissing zou hebben genomen op het klaagschrift strekkende tot teruggave van de computers, onderzoek naar bestanden in de computers niet heeft plaatsgevonden en door deze inbeslagneming en het aan de computers te verrichten onderzoek het verschoningsrecht van klager niet in het gedrang komt. Hetgeen de rb heeft vastgesteld laat geen andere conclusie toe dan dat de 2e inbeslagneming op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat daarbij het door de voorzieningenrechter aangenomen verzuim de vereiste maatregelen ter waarborging van het verschoningsrecht van klager te treffen is hersteld. Het oordeel van de rb dat deze inbeslagneming niet onrechtmatig is, is juist.

Uitspraak

20 februari 2007

Strafkamer

nr. 00275/06 B

LR/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 30 september 2005, nummer RK 05/2524, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven computers.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Uitgangspunten in cassatie

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De klager is tot februari 2005 advocaat geweest.

(ii) Op 16 juli 2005 is de klager in zijn woning als getuige gehoord door rechercheurs van de FIOD/ECD met betrekking tot een vals persbericht dat op 14 juli 2005 is verstuurd naar diverse nieuwsdiensten en is aan de klager medegedeeld dat op de voet van art. 96a Sv de uitlevering zou worden gevorderd van de computers die in zijn huis aanwezig waren. De klager heeft te kennen gegeven dat zich op die computers bestanden bevinden die onder zijn geheimhoudingsplicht als (oud)advocaat vallen. Na overleg met de Officier van Justitie hebben de rechercheurs de computers alsnog in beslag genomen met toepassing van art. 96 Sv.

(iii) Bij vonnis van 22 juli 2005 heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te 's-Gravenhage op vordering van de klager het beslag onrechtmatig geoordeeld en de teruggave van de computers aan de klager gelast. Het vonnis houdt, voor zover hier van belang in:

"4.3. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen volgt dat de inbeslagname door de opsporingsambtenaren van de FIOD in beginsel als onrechtmatig aangemerkt moet worden. Immers, de beslissing daartoe is niet genomen door een rechter-commissaris en er is evenmin vooraf overleg geweest met de deken. Indien de belangen ter bescherming waarvan voornoemde regel strekt op andere wijze voldoende gewaarborgd worden zou dit mogelijk tot een ander oordeel kunnen leiden. Gedaagde heeft in dat verband aangevoerd dat de bestanden op de computers tot op heden nog niet zijn ingezien en dat de deken bij het inzien daarvan aanwezig kan zijn. Naar voorlopig oordeel biedt deze door de zaaksofficier voorgestelde procedure onvoldoende waarborgen ter bescherming van het verschoningsrecht van eiser. De in de jurisprudentie ontwikkelde praktijk verlangt minstgenomen dat procedureafspraken ter bescherming van het verschoningsrecht voorafgaand aan inbeslagname gemaakt worden. Dit is te meer noodzakelijk nu de computerbestanden die onder het verschoningsrecht vallen niet op eenvoudige wijze gesepareerd kunnen worden. Indien het niet mogelijk is om deze procedureaf-spraken ter plekke - in aanwezigheid van de rechter-commissaris en de deken - te maken zullen die maatregelen getroffen moeten worden die redelijkerwijze nodig zijn om enerzijds wegmaking of beschadiging te voorkomen (zie artikel 96 lid 2 Sv) en anderzijds het verschoningsrecht van eiser in volle omvang respecteren. (...)

4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagde, althans de FIOD, de computers en de router niet zonder meer in beslag had mogen nemen. Door onvoldoende maatregelen te treffen teneinde het verschoningsrecht van eiser te waarborgen heeft gedaagde onrechtmatig gehandeld, hetgeen het beslag eveneens onrechtmatig maakt."

(iv) Op 22 juli 2005 zijn de computers aan de klager teruggegeven en terstond in aanwezigheid van de Rechter-Commissaris in strafzaken en de waarnemend Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam opnieuw in beslag genomen op grond van art. 94 Sv. Bij de inbeslagneming is afgesproken dat geen onderzoek aan die computers zou plaatsvinden totdat de Rechtbank had beslist op het klaagschrift strekkende tot teruggave van de computers. De computers zijn daarom overgedragen aan de Rechter-Commissaris teneinde deze onder zich te houden in afwachting van die beslissing.

(v) De klager werd op 22 juli 2005 verdacht van (mede)plegen van valsheid in geschrift, het opzettelijk gebruik maken daarvan en het verspreiden van een leugenachtig bericht ter beïnvloeding van de koersprijzen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.

(vi) Op 8 september 2005 heeft [verbalisant 1], ICT specialist van de FIOD/ECD, proces-verbaal opgemaakt over de wijze waarop de Officier van Justitie de computers wil laten onderzoeken en welke technische mogelijkheden er zijn om dat onderzoek te laten plaatsvinden zonder schending van het beroepsgeheim van de klager.

(vii) De klager dient te worden aangemerkt als verschoningsgerechtigde.

4. Beoordeling van het tweede en het derde middel

4.1. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, in:

"Op 22 juli 2005 zijn de onderhavige computers inbeslaggenomen op grond van het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge dit artikel zijn alle voorwerpen die kunnen dienen ten behoeve van de waarheidsvinding vatbaar voor inbeslagneming. Meergenoemde computers zijn voorwerpen als hier bedoeld.

Ingevolge artikel 98, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering mogen bij verschoningsgerechtigden, als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering, zonder hun toestemming, geen geschriften (informatiedragers) in beslag worden genomen tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.

(...)

Brieven of geschriften - of zoals in het onderhavige geval tekstuele computerbestanden - die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, mogen zonder toestemming in beslag worden genomen.

(...)

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslagneming van de computers redelijkerwijze kan bijdragen aan het aan de dag brengen van de waarheid ter zake van het strafbare feit waarvan klager wordt verdacht.

De inbeslagneming heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de waarnemend Deken van de Orde van Advocaten en de rechter-commissaris, waarbij tevens is afgesproken dat geen onderzoek naar de inhoud van de computers zal plaatsvinden totdat de raadkamer van deze rechtbank in de onderhavige klaagschriftprocedure heeft beslist. De inbeslaggenomen computers zijn aan de rechter-commissaris overgedragen en zij heeft deze nog steeds onder zich. Onderzoek naar bestanden in de computer heeft niet plaatsgevonden.

Naar het oordeel van de rechtbank is bij de inbeslagneming op de hiervoor beschreven wijze het verschoningsrecht van klager niet in het gedrang gekomen. Van groot belang is thans dat het onderzoek plaats heeft op een wijze waarbij voldoende waarborgen ter bescherming van het verschoningsrecht van klager worden gegarandeerd.

Uit het proces-verbaal van 8 september 2005 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende welk onderzoek het openbaar ministerie wil laten uitvoeren. Onder nadere afspraken tussen de officier van justitie, klager en diens raadsman, en de Deken van de Orde van Advocaten, acht de rechtbank het mogelijk dat het gewenste onderzoek plaats heeft zonder schending van de geheimhoudingsplicht van klager. De rechtbank acht het daarbij noodzakelijk dat alvorens de rechter-commissaris de computers voor onderzoek beschikbaar stelt, bedoelde afspraken zijn vastgesteld.

Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het beslag rechtmatig gelegd. Zij ziet voorts voldoende mogelijkheden om de inbeslaggenomen computers te laten onderzoeken onder leiding van de rechter-commissaris, zonder dat daarbij het verschoningsrecht van klager in het gedrang komt."

4.2.1. Het tweede middel, hoewel gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslagneming van de computers redelijkerwijs kan bijdragen aan de waarheidsvinding ten aanzien van het strafbare feit waarvan de klager wordt verdacht, strekt blijkens de toelichting ten betoge dat de Rechtbank in strijd met art. 98 Sv, althans onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de computers in beslag genomen hadden mogen worden zonder toestemming van de klager en voert voorts aan dat niet de hele computer in beslag genomen had mogen worden, maar dat aan de klager de mogelijkheid had moeten worden verleend per bestand aan te geven of dit onder zijn verschoningsrecht viel.

4.2.2. Van belang zijn hier de volgende wettelijke bepalingen.

Art. 98 Sv, luidende:

"1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij artikel 218, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.

2. Een doorzoeking vindt bij zodanige personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben."

Art. 125l Sv, luidende:

"Naar gegevens die zijn ingevoerd door of vanwege personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218, vindt, tenzij met hun toestemming, geen onderzoek plaats voor zover daartoe hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. Een

onderzoek in een geautomatiseerd werk waarin zodanige gegevens zijn opgeslagen, vindt, tenzij met hun toestemming, slechts plaats, voor zover dit zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden."

4.2.3. Bij de beoordeling van dit middel dient het volgende te worden vooropgesteld.

Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.

Ingevolge art. 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning (vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537).

4.2.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2.3 is overwogen, berust het middel, voor zover het de opvatting huldigt dat art. 98 Sv meebrengt dat de onderhavige computers met de daarin opgeslagen computerbestanden, ook indien deze voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, onder de klager als verschoningsgerechtigde slechts in beslag genomen hadden mogen worden met zijn toestemming, op een onjuiste opvatting omtrent art. 98 Sv, zodat het middel in zoverre faalt.

4.2.5. Voor zover het middel de klacht behelst dat niet overgegaan had mogen worden tot inbeslagneming van de

gehele computer, maar dat de klager in de gelegenheid had moeten worden gesteld om per bestand aan te geven of dit onder zijn verschoningsrecht valt, geldt het volgende.

4.2.6. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 577). Bij een dergelijk onderzoek moet op de voet van art. 125l Sv het verschoningsrecht worden gerespecteerd.

4.2.7. Voor zover het middel berust op de opvatting dat bij een dergelijk onderzoek behoudens toestemming van de verschoningsgerechtigde niet mag worden gezocht naar gegevens die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, berust het op een onjuiste opvatting omtrent art. 125l Sv, zodat het middel in zoverre eveneens faalt. Dergelijke gegevens zijn immers geen object van verschoning (vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537).

4.2.8. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de inbeslagneming van de computers zonder schending van klagers verschoningsrecht heeft plaatsgevonden en dat het onderzoek naar de bestanden in de computers dient plaats te hebben en zal plaatshebben op een wijze waarbij bescherming van dit verschoningsrecht wordt gegarandeerd. In dat oordeel ligt besloten dat de Rechtbank geen reden heeft gezien het onderzoek op voorhand te beperken tot de bestanden die volgens de klager niet onder zijn verschoningsrecht vallen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, in aanmerking genomen dat computerbestanden zich naar hun aard niet eenvoudig lenen voor afzonderlijk onderzoek en de Rechtbank voldoende gewaarborgd heeft geacht dat de inbeslaggenomen computers op de voet van art. 125l Sv zullen worden onderzocht op een wijze waarbij het verschoningsrecht van de klager niet in het gedrang komt.

4.2.9. Het tweede middel faalt.

4.3.1. Het derde middel bevat onder meer de klacht dat de Rechtbank bij haar oordeel dat het beslag rechtmatig is gelegd onzekere toekomstige omstandigheden heeft laten meewegen, zodat haar oordeel dat het onderzoek van de computers kan plaatsvinden zonder schending van het verschoningsrecht van de klager onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd is.

4.3.2. De Rechtbank heeft in haar overwegingen tot uitdrukking gebracht dat het verschoningsrecht niet aan de rechtmatigheid van het beslag in de weg staat, omdat in de gegeven omstandigheden voldoende gewaarborgd is dat het aan de computers te verrichten onderzoek zal plaatsvinden zonder schending van de geheimhoudingsplicht van de klager. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

4.3.3. De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.3.4. Het derde middel is tevergeefs voorgesteld.

5. Beoordeling van het eerste middel

5.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de inbeslagneming op 22 juli 2005 niet onrechtmatig is geschied op de grond dat geen sprake is van een herhaalde toepassing van dwangmiddelen.

5.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, in:

"Naar het oordeel van de rechtbank waren op 22 juli 2005 de omstandigheden, in vergelijking met de omstandigheden op 16 juli 2005, zodanig gewijzigd dat niet gezegd kan worden dat er sprake is van een herhaling van toepassing van het door de voorzieningenrechter onrechtmatig geachte dwangmiddel. Klager was immers op 22 juli 2005 inmiddels aangemerkt als verdachte, nadat - onder meer - op 18 juli 2005 getuige [getuige 1] was gehoord."

5.3. Voor zover het middel berust op de in het klaagschrift verwoorde opvatting dat een eenmaal onrechtmatig geoordeelde inbeslagneming niet door een tweede inbeslagneming op dezelfde voorwerpen kan worden gevolgd, faalt het. Zodanige algemene regel vindt geen steun in het recht.

5.4. De Voorzieningenrechter heeft de inbeslagneming op 16 juli 2005 onrechtmatig geacht omdat, kort gezegd, onvoldoende maatregelen waren getroffen om het verschoningsrecht van de klager te waarborgen.

Omtrent de op 22 juli 2005 verrichte inbeslagneming heeft de Rechtbank blijkens haar overwegingen - waartegen het beroep in cassatie blijkens het onder 4 overwogene faalt - vastgesteld dat deze plaatsvond op grond van art. 94, eerste lid, Sv en voorwerpen betrof die daarvoor vatbaar zijn, de Rechter-Commissaris en de waarnemend Deken daarbij aanwezig waren, de Rechter-Commissaris de inbeslaggenomen computers onder zich heeft gehouden totdat de Rechtbank een beslissing zou hebben genomen op het klaagschrift strekkende tot teruggave van de computers, onderzoek naar bestanden in de computers niet heeft plaatsgevonden en door deze inbeslagneming en het aan de computers te verrichten onderzoek het verschoningsrecht van de klager niet in het gedrang komt.

Hetgeen de Rechtbank heeft vastgesteld, laat geen andere conclusie toe dan dat de inbeslagneming op 22 juli 2005 op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat daarbij het door de Voorzieningenrechter aangenomen verzuim de vereiste maatregelen ter waarborging van het verschoningsrecht van de klager te treffen is hersteld. Dat brengt mee dat - wat er zij van de daaraan ten grondslag gelegde motivering - het oordeel van de Rechtbank dat deze herhaalde inbeslagneming niet onrechtmatig is, juist is.

Daarop stuit het middel af.

6. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

7. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2007.